Er was eens een trol dat heel onzeker was. En wat hij het allermeest wou, was gelijk hebben en het recht hebben om kwaad te zijn. Hij voelde zich verongelijkt en wandelde door zijn kleine hol, op zoek naar een antwoord. Toen hij het antwoord niet kon bedenken besloot hij naar het trollendorp te gaan en rond te vragen. Net als hij drie stappen voorbij zijn deur had gezet, trapte hij per ongeluk op een mier.
‘Au!’ riep de mier. ‘Goh, die grote trollen toch altijd!’ De mier schudde met zijn vuist en waggelde verder. Toen wist de trol het antwoord op zijn vraag. Hij verzon listen en manieren zodat hij, net als de mier, slachtoffer kon zijn.
Zo liet hij de deur van zijn huisje open in de nacht, veel werd gestolen.
‘Waarom laat je je deur dan open?’ vroegen de andere trollen.
‘Ja, maar dat keurt diefstal toch niet goed?’ zei de onzekere trol.
Dan verkocht de trol zijn huisje voor veel te weinig kaboutergoud.
‘Waarom doe je je huis zo goedkoop weg?’ vroegen de trollen.
‘De koper mocht zelf een prijs kiezen. Hij koos om oneerlijk te zijn.’
Nadat hij dat gedaan had, ging hij in het midden van het dorp en gaf hij het beetje geld dat hij had weg. Na een kwartier had hij helemaal niets meer.
‘Waarom geef je alles weg?’ vroegen de trollen.
‘Omdat jullie het aannemen.’
Toen had hij niets meer en wachtte hij op hulp. Maar niemand schoot hem te hulp. Waarom helpt niemand mij, vroeg de trol zich nijdig af.
Toch was hij ergens ook hardnekkig tevreden. Hij had het bewezen, de andere trollen waren slecht. Vanaf die dag sprak hij over de trollen als ‘Zij’ en hij voelde zich tevreden. Hij leefde nog lang en moreel superieur maar nooit echt gelukkig.