Vuur
Twee lichamen. Meer is er niet nodig. Smeulend hout dat wacht om opnieuw te ademen. De zuurstof die om een volgende hap vraagt. Zo groeit het hout. Het barst in metershoge vlammen. Niemand weet hoe die vlammen in dat hout verscholen lagen. Maar kijk, ze likken en trillen. Ze wrijven zich in het licht.
Lucht
Nieuwe lakens, gesponnen uit de fijnste wolk. Ze zijn het doek waarop wij verlangen schilderen. Eerst in klad. Dan echt. We worden gedragen door hemel. We zuchten ons naar nieuwe hoogtes.
Water
Hij laaft zich aan haar bron. In haar diepe rivier verlangt hij te baden. Nooit vreest hij watersnood. Wat hij aan haar bron ontlokt, zoekt zij opnieuw bij hem. Haar lippen proeven. Haar tong krult. Zijn ziltige zee stuwt in haar mond. Zij drinkt gretig.
Aarde
Zij bestaat uit dijen en dalen. Uit toppen en glooiend sappig gras. Hij spreidt zich uit over elk stukje land. Zij laat zich gewillig herontdekken.