Er zijn mensen die beweren dat ze nooit iets zullen doen dat tegen hun principes ingaat. Ze hebben het mis. Mensen die dat beweren hebben nog nooit voor die keuze gestaan.
Er zijn mensen waarvoor je al je principes opzijzet. Waar je onvoorwaardelijk alles voor doet.
Zij was zo iemand.
Ik leerde haar kennen in een park, het was lente, één van de eerste echte zachte dagen van dat jaar. Ik herinner me haar graag zoals toen. Gewoon een meisje, blij met de eerste lentedag. Ze droeg een bloemetjesrok -achteraf zou ik te weten komen dat het haar favoriete kledingstuk was - en liep op blote voeten tussen de bloemen. Ze was vrolijk, zoals alleen zij dat kon zijn.
We praatten.
Ik herinner me niet meer waarover, dat is ook niet belangrijk. Het belangrijkste was zij.
Ik denk niet dat ze het ooit beseft heeft maar vanaf dat moment kon ik niet meer zonder haar.
Ze had me alles mogen vragen, ik had het gedaan zonder over de gevolgen of effecten na te denken, alleen om haar te helpen. Maar ze vroeg niks, dat deed ze nooit. Ze was een van die zeldzame mensen die je spontaan je hulp aanboodt. Nooit heeft ze iets moeten vragen, alles kwam vanzelf op haar af, als ijzer op een magneet.
Jammer genoeg trok ze ook mensen aan. Ik was slechts één van de vele die ze door zichzelf te zijn om zich heen had verzameld. Ze zag alleen de goede dingen in de mensen, het werd haar ondergang.
En haar ondergang werd de mijne.
Op korte tijd werden we goede vrienden. Niet meer.
We deden dingen die vrienden samen doen en daar bleef het bij. Vaak heb ik me afgevraagd hoe alles zou gelopen zijn wanneer we meer waren geweest dan enkel vrienden.
Het is niet dat ik niet wou, of zij. We wisten het gewoon niet van elkaar. Dus gingen we maar verder, als vrienden, en elk onze weg.
Zij leerde hém kennen en ze werden meer dan vrienden. Omdat hij het haar durfde zeggen.
Ik bleef alleen en zag haar veel minder.
Ik heb geprobeerd hem af te schilderen als een duivel en haar als het onschuldige meisje, maar de waarheid was dat hij haar echt graag zag. Alleen jammer van die vrienden.
Ze bleef bij hem, ondanks alles. Sommigen hebben haar verweten naïef te zijn, maar zelfs als ze dat niet was geweest was ze waarschijnlijk gebleven. Ze zag immer alleen de goede dingen. Of wilde alleen de goede dingen zien. Maakt dat haar schuldig? Ik oordeel er niet graag over.
Uiteindelijk kwam ze in een situatie terecht waar ze nooit in terecht had mogen komen.
En ik verwijt mezelf nog steeds dat ik het niet eerder zag. Tegen de tijd dat ik haar er weghaalde was ze veranderd. Ze was niet langer naïef en vrolijk. Ze was in de war en alleen en ver voorbij het punt waarop ik haar nog kon helpen. Dus bracht ik haar naar de dokters en hoopte dat zij konden verwezenlijken wat ik niet kon.
Ze wist wat ik deed en ze heeft me nooit iets verweten maar toch brak het mijn hart. Toen ik haar daar achterliet veranderde alles. Ik bezocht haar elke week en zag geen verbetering. De dokters beweerden het tegendeel maar ik begreep dat ze logen om mij te beschermen. Steeds vaker vertelden ze mij dat ik haar niet kon zien.
Ik trok mijn conclusies en vervolgens ten strijde.
Het had mooi geweest mocht het op een lentenacht gebeurd zijn, maar het was november en het regende.
Ik slaagde toch.
Haar adem stokt, bijna regelmatig en het houdt me uit mijn slaap. Daarom schrijf ik alles maar neer. Ik weet niet wat morgen brengt, een nieuwe dag is genoeg.
Want we hebben niet zo heel erg veel nodig, vooral elkaar en een wolkje hoop misschien.
Zodat ik later zal kunnen schrijven: ‘En ze leefden nog lang en gelukkig...’