Enveloppe

25 jan 2016 · 0 keer gelezen · 2 keer geliket

Of er op een weekdag op dit uur nog iets open is, vraag ik aan Annemie. ‘Dit is Harelbeke.’ We verlieten samen de bibliotheek waar Tommy Wieringa voorlas uit zijn werk. Annemies moeder, die zichzelf haastig voorstelde als Marleen, maakte zich ongewoon snel uit de voeten van zodra ik mijn identiteit bij het naar buiten drentelen aan haar kenbaar maakte.

Dicht bij het station is een restaurant. Annemie kent er de uitbater. “Familie.” Meer dan dat en een opgetilde wenkbrauw geeft ze niet prijs. “We hoeven niet per se iets te eten,” zegt ze.

“Weet je zeker dat je moeder niet mee wil?” vraag ik.

Annemie haalt haar schouders op, begint te stappen. Met een lusteloze tred gaat ze me voor naar onze laatavond-bestemming die ze kennelijk alleen maar wil bereiken om mij een plezier te doen. Haar moeder passeert ons in een muisgrijze Megane, het automodel met het afgekapte achterwerk. Marleen zwaait heftig, met haar hand door het open raampje aan de passagierskant. Ze knipoogt zelfs, naar mij. Annemie zet onverstoord haar tocht verder. Ik heb als hardloper geen moeite om haar bij te benen maar voel niet de behoefte om naast Annemie te stappen. Ik volg, trek de kraag van mijn jas overeind en veins een rilling. ‘Brr,’ zeg ik. Dat doe ik wel vaker. Ook al is het dertien graden in december. Het heet jezelf een houding geven. Ik moet er van af. Het wordt een tic. Voor mij dansen de zwarte krullen van Annemie. Het speelse van de krullen steekt af tegen haar schijnbaar permanent vermoeide lichaam dat zich voortsleept door de straten van Harelbeke, niet traag, maar met tegenzin. In het klakken van haar hakken hoor ik een klaagzang. Ik weet niet waarom ik haar volg. Ik vind haar helemaal niet knap, geestig ook al niet. Van al mijn collega’s is zij de allerdufste. Bleek, niet volslank maar vrij dik en zonder uitzondering gekleed in hoekige jeans onder een vormeloos fleece-vest. Het lot wil dat ik haar niet alleen in de leraarskamer van het Sint-Amandscollege tref, nu ook in mijn vrije tijd. Toch volg ik haar. Gedurende de hele voordracht van Wieringa, zat Annemie voor zich uit te staren, haar hoofd gevleid op de schouder van haar moeder. Een enkele keer keek ze me aan, een beetje glazig maar de blik was trefzeker. Tenminste, dat dacht ik. Het was alleen vreemd dat ze verrast leek toen ik haar zo-even op de schouder tikte.

“Mijn mama wil dat ik meer uitga,” zegt ze als we het restaurant bereikt hebben en ik de zware art-deco deur voor haar open hou.

“Bij deze,” gooi ik er lullig achteraan. Annemie geeft geen krimp. We kiezen een tafeltje achterin.

“Wat vond je van de voordracht?” vraagt ze voorgeprogrammeerd.

“Top. Echt een topschrijver, die Wieringa.” Hoewel ik zijn boeken heel erg goed vind, komt er niet meteen iets zinnigs over zijn oeuvre in mij op om met Annemie te delen. Twee leerkrachten Nederlands, niet bij machte een bevredigende conversatie te voeren, bestellen een fles rode wijn. En een schotel tapas op mijn verzoek, want ik heb al sinds het middagbroodje surimi niets voedzamers meer achter de kiezen gehad dan een zebrakoek en een rol mentosbollen.

Een tweede ober brengt ons de wijnkaart. Hij lijkt op Kuifje.

“Dag Wesley,” zegt Annemie, “alles goed? Welke wijn moeten we nemen? Rood liefst.”

Als in opperste extase grijpt Wesley naar de glitterbretellen die hij boven een zwart overhemd met een predikantenkraagje draagt en trekt het kruis van zijn nauwsluitende broek hoger zo dat allerlei contouren zich aan onze ogen opdringen. Daarbij wrijft hij enthousiast over zijn tepels. Een nicht. Kuifje’s nicht. Tot mijn ontzetting denk ik het luidop. Gelukkig overstemt Wesley me tegelijkertijd. “De Saint-Emilion Grand Cru van Château Jacques Blanc,” kraait hij. “Annemieke, dit is een absoluut toppertje.” Hij springt op en neer. Bouncing Wesley. Mijn God. Waarom hebt gij mij verlaten? Annemie knikt. “Goed. Dan nemen we die.”

“Je houdt niet van uitgaan?” vraag ik.

“Nee.”

“Waarom zit je dan hier, met mij?”

“Omdat mijn moeder het zo wil.”

“Dank je.”

“Kijk.” Annemie leunt achterover, legt haar rechterbeen op het linker. Een mannelijk manoeuvre, de enkel op de knie. Ze zucht gepikeerd. “Het was jouw voorstel.”

“Je kon ook weigeren.”

“Je hebt gelijk. Sorry. Ik wilde moeder een plezier doen, maar het is niet netjes tegenover jou. We kunnen nog opstappen, als je dat wil.”

Ik wuif grootmoedig het voorstel weg en zeg dat we maar beter toch die fles kunnen kraken, dat net die avonden waar je het hards tegenop kijkt, vaak het gezelligst uitdraaien.

“Daar durf ik aan te twijfelen,” zegt ze, “ik bedoel dat ik veel van moeder hou. Echt heel veel. Sinds de dood van vader zijn zij en ik onafscheidelijk. Dat is nu al zestien jaar zo en ik wil graag dat het zo blijft. Ik vind het goed zo, prima. Ik hoef het huis niet per se uit. Ik zorg voor moeder. Zij zorgt voor mij. We eten, we praten, we lezen boeken en we gaan op tijd naar bed. Dit is wat ik van het leven verwacht. Ik wil geen man, ik wil geen seks, alleen een kind. Omdat dat is wat zij wil, moeder, zij wil een kleinkind. Maar laten we het niet over mij hebben. Vertel eens iets over jezelf.”

“Ach,” zeg ik, haal mijn schouders op, slik de brok ongemak weg die mijn slokdarm verspert. Wesley komt mij redden met de Saint-Emilion en een bord inktvisringen à la romana. Omdat Annemie de wijn niet wil voorproeven, geeft Wesley me een geut. Ik nip van het glas, knik goedkeurend terwijl ik zijn aaiende hand op mijn rug probeer te negeren. “Neem een grote slok, schat, dit is Godendrank.” Wesley fluistert het in mijn rechteroor. Wacht. Wat? Likte hij nou?

“Jezelf, zeg eens iets over jezelf. Waar hou je van?” Annemie stoot zonder verpinken door naar de tweede ronde. “Reizen? Ja toch? Sportieve dingen zeker? Ja toch? Ik dacht dat ik je in de leraarskamer wel eens heb horen vertellen dat je van de bergen houdt. Van natuur, avontuur, dat soort dingen. Je bent zo’n knappe, gezonde, sportieve vent, toch? En slim ook nog. Goch.”

“Euh. Ik klim graag, ja, alpinisme.”

“Wel dan. Ga je klimmen met Kerst?”

“Nee,” zeg ik, en verder niets, verstomd door het plotse spervuur van vragen. Ik had voorvoeld dat dit een raar gesprek zou worden, op zijn minst een beetje hoekig, zoals dat soms gaat bij mensen die mekaar niet goed kennen. Maar wat is dit? Ik krijg geen woord over mijn lippen. Haar ogen priemen bij me binnen en ik voel me ontzettend licht in het hoofd. Al na een half glas. Maar het voelt niet onprettig, ik grijp een vettig ringetje calamares beet en doop het alsnog in de tartaarsaus.

“Wel dan,” zegt ze, “waarom ga je niet klimmen met Kerst?”

“Tja,” zeg ik, “een beetje krap bij kas zeker? Je weet hoe dat gaat. Een appartement, een auto, en nog niet al mijn uren. Dat het in het begin sprokkelen is, zo’n job als leraar. Moet ik jou niet vertellen.”

“Dus je hebt geld nodig?” vraagt Annemie, die plotseling lijkt op te leven terwijl ze haar fleece-trui ietsjes open ritst boven het potje tartaarsaus. Ze leunt over de tafel naar me toe en staart me vlakaf aan. Mijn blik daalt af, naar de zware borsten die uit haar trui pogen te wippen.

“Vind je me aantrekkelijk?” vraagt ze.

Ik proest het uit, als een hinnikende puber. En op de een of andere manier kan dat me geen reet schelen. Verontwaardigde hoofden draaien zich in mijn richting. “Vind je me aantrekkelijk?” herhaal ik de hilarische vraag luid en goed gearticuleerd. Ik schiet in een lachstuip, pak de fles en zet ze aan mijn mond. Saint-Emilion Grand Cru druppelt langs mijn kin op mijn hemd. Na nog een gulzige teug, zijg ik breed grijnzend neer op mijn stoel. Ik voel me heerlijk. Zulke wijn moest ik maar eens meer drinken.

“Ik ga op jou klimmen, Annemieke,” grom ik zonder dat ik daar zelf van opkijk. “Ik ga jou beklimmen.” Wesley snelt toe met een servet om mijn kin droog te deppen. Hij duwt zijn armen onder mijn oksels, haakt ze in elkaar en sleept me kordaat weg van het tafeltje, een eindje verderop de toiletten binnen, als een drenkeling naar het droge.

Annemie is ons gevolgd. “Thanks, Wes,” zegt ze, “van hier af kan ik het aan.” Ik strompel aan de arm van Annemie mee naar buiten, langs de achterdeur bereiken we een parking, waar een muisgrijze Megane staat geparkeerd. Mijn hoofd tolt, ik adem zwaar. Annemie duwt me neer op de achterbank van de auto.

“Ik ga je beklimmen, Annemieke” hijg ik met kurkdroge mond. Ik val in herhaling, maar kan niets anders bedenken. Ik wil nog maar één ding.

“Maak het kort,” zegt ze. “Hier is je enveloppe.”

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

25 jan 2016 · 0 keer gelezen · 2 keer geliket