Ergens is er wel een werkdag die in bed begint.
We lopen door een poort, richting lampenzaal.
Ieder krijgt een lichtbron veiligheid, een nummer voor de broekzak.
Soms zijn we moe op weg naar beneden, vermoeider op de terugweg.
Melk drinken we samen, een enkeling bestaat hier niet.
Er zijn paarden die geen kolen zien, kanaries vallen om van het tekort.
Een makker haast zich in de zwarte gang, knijpt het licht in de ogen.
Men wacht met brood en boter boven.
Vrouwen geuren naar een geduldig parfum op witte huid.