Ik heb mezelf fantoomballen aangepraat, twee,
en fantaseer over hoe ze klinken
in handpalmen, tegen ruggen, billen,
schurend tegen broeknaden.
Ik kneed ze in gedachten en drapeer ze op tafel,
zomaar, te midden een gesprek,
laat ze rollen naar wie wilt
en laaf me aan al de denkbeeldige blikken.
Zo groeien ze, die ballen, en ik groei mee
Samen rollen we de tafel rond; steeds gulziger,
gretiger, gezwollen.
‘Wij zijn samen!’, roepen we
Wij kloppen!
driftig
driftig
driftig
tot we knappen, de ballen en ik,
we stromen uit en over alles:
lijven, zakken, handen, gezichten
Leeg en uitgeput berusten we
Maar enkele dagen later voel ik ze weer knellen,
die twee denkbeeldige ballen van me, strak en spannend
in mijn broek vol gebalde fantoompride.