Storm Stoorik

Gebruikersnaam Storm Stoorik

Teksten

Ik ben Freddy niet.

Ze pikt een een stukje sinaasappel op van haar kant van het bord.  Ze doet dat met eetstokjes, die niet van bamboe maar van een transparant soort plastiek zijn gemaakt. Het lijkt op glas, maar het is geen glas en de eetstokjes kunnen zo de vaatwasser in - zonder te breken. Traag brengt ze het stukje vitamine C naar haar mond en kauwt er in stilte op. Er is niemand die merkt hoe tevreden ze nu is. Niemand, behalve ik. Mijn lief houdt veel van me. Ik weet dat, maar soms vraag ik het voor de zekerheid ook nog eens na. Mijn lief houdt vaak van me, enkel op zaterdagen niet.  Dan houdt ze van Freddy. Freddy is sterk. Soms davert zijn stem over me heen. Soms geeft hij me een knuffel. Ik weet niet welke van de twee ik het lastigst vind. Ik ben Freddy niet. Ik orden mijn pillen niet per dag, mijn boeken staan niet in alfabetische volgorde. Ik luister niet aandachtig. Ik geef snel op. Zaterdagen ontregelen me, zo ook vandaag. Dus breng ik extra structuur in mijn dag. Na het ontbijt wandel ik naar de stad en dwaal er rond. Ik stap langs etalages en neem foto’s van dingen die raar zijn. Soms pas ik wat kleding die ik dan niet koop. Rond de middag kijk ik op een bankje naar de foto’s die ik eerder die dag maakte. Soms glimlach ik. Nadien ga ik naar een leesgroep. Soms zeg ik er iets, maar vaak niet. Al die ogen en al die monden - ze kijken en praten, maar zeggen me niets.  Ik ben Freddy niet. Ik daver niet, ik haper. Ik stotter en stamel en struikel over woorden heen. Ik klauter en klim onder zinnen door. Op zaterdagen houdt mijn lief van Freddy, maar alle andere dagen houdt ze van mij. En als ik twijfel, vraag ik het voor de zekerheid nog eens na. Later die dag, in een supermarkt: een pakje witloof valt vanzelf uit het rek. Een baby huilt in het gangpad. Een kreeft zit met ingebonden scharen in een aquarium. Hij reageert niet op mijn tikjes op het glas en staart wezenloos voor zich uit. Ik koop een pak wit sandwichbrood omdat het op een enorm stuk ingepakt marsepein lijkt en stap de winkel uit, de avond in. Ook deze zaterdag gaat voorbij.

Storm Stoorik
5 1

Soms fietsen we samen

I. De tent is hermetisch dichtgeritst. Ik reken uit hoeveel vierkante meter we hier delen: vier. En voor hoe lang: ongeveer zeven uur. Wanneer start een ochtend als er geen wekker is? ‘Dat zien we morgen wel’, zei je. ‘Slaap wel’ zeg je.  Het is donker en ik hoor je ademhaling: twee tellen in, drie tellen uit. Mijn ogen wennen aan de duisternis en ik zie je liggen, met je rug naar me toe gedraaid. Het is niet erg, dat van je rug. We houden beiden niet van lucht recycleren, van uitademen in elkaars inademen. Je bent reeds wakker en zit met natte haren op een boomstronk voor de tent. Je handdoek, netjes uitgespreid over een struik, droogt in de eerste zonnestralen. Ik duw mijn blote voeten de tent uit, trek mezelf op mijn hurken en strek mijn benen. Ik kijk naar de lucht, naar het natte gras, naar jou. Je kamt je haren, draait je naar me toe en glimlacht. ‘Ik ben blij dat we dit nog steeds doen. Dat het iets jaarlijks is. Hoe sliep je?’. Ik glimlach terug en zeg: ‘wel oké’. Anderhalf uur later zitten we op de fiets en praten we voluit. Over jouw ouders, over mijn ouders, over de vorige keren dat we hier of elders fietsten. Over ruimtes delen. Over routes plannen. We fietsen langs maïsvelden, weilanden en melkveebedrijven. Jij moet naar het toilet. We houden halt aan een goed gelegen struik en ik houd de wacht. Er is nog maar een beetje toiletpapier over. ‘Ik ben ook blij dat we dit nog steeds doen,’ zeg ik terwijl ik strak voor me uit kijk. Het is niet evident. We zijn in de dertig en fietsen via een omweg beiden wat belangrijke levensbeslissingen tegemoet.  Provinciebelastingen, functioneringsgesprekken, renovatiepremies, eicelpuncties …  De weg naar volwassenheid is hobbelig en soms fiets jij sneller, soms ik. Soms fietsen we samen maar is er tegenwind. Soms raakt iemand achterop en verliezen we elkaar uit het oog. Het hoeft niet altijd gesmeerd te lopen.   II. Het is nog donker wanneer mijn wekker afgaat. Ik draai me op mijn rug, adem diep in (twee tellen) en uit (drie tellen) en stap uit bed. Ik denk terug aan die laatste keer samen. Terwijl ik koffie zet reken ik uit hoeveel jaren er intussen gepasseerd zijn: drie. En hoeveel keer we elkaar sindsdien zagen: nul. Ik zit met natte haren op de trap en trek mijn schoenen aan. Doorheen het raam vallen de eerste zonnestralen binnen. Ik duw mijn fiets de deur uit en strek mijn rug. Ik kijk naar de lucht, het warme asfalt, naar mijn handen op het stuur. Misschien ben je op iets vastgereden, denk ik, terwijl ik mijn fiets opstap. Zoals ook ik dat soms doe. Maar wat als we het toch nog eens proberen, die hermetische tent en dat voluit praten? De zon komt op, ik schakel een versnelling hoger en ik fiets de straat uit. 

Storm Stoorik
6 2