Storm Stoorik

Gebruikersnaam Storm Stoorik

Teksten

Tip

Twee echtparen / één huis

Twee echtparen delen een huis. Er is weinig dat hen verbindt behalve dat hun dochters trouwen. Dat hun dochters trouwen! Dus komen ze samen. Er is veel dat hen niet verbindt: taal, cultuur, gewoontes. De eerste dagen loopt het goed. Ze gaan op stap, bezoeken steden, eten uit met zicht op zee en verdelen de rekeningen eerlijk. Ze nemen foto’s: van elkaar, van zichzelf in verschillende constellaties. Wanneer ze elkaar na een goedgevulde dag slaapwel wensen trekken ze de deuren van hun slaapkamer goed achter zich dicht. Dan, wanneer het donker is, start het gefluister ‘Ik snap niet waarom ze de hele dag zo roept’, zegt de ene vrouw tegen haar echtgenoot. Hij kleedt zich uit, stapt zijn pyjamabroek in. ‘Het lijkt alsof ze vooral zichzelf wilt horen’ voegt ze er nog aan toe. ‘Hij wou zo graag winnen met schaken dat het ongemakkelijk werd’, aldus haar echtgenoot. ‘Ik zou durven zweren dat ik hem zag valsspelen.’ ‘Heb je gezien dat ze de kraan van het toilet gewoon liet doorlopen?’ klinkt het enkele meters verder, in dezelfde gang, achter een andere deur.  Zo fluisteren ze, die twee echtparen, ‘s avonds in bed, de ene tegen de andere, man tegen vrouw, vrouw tegen  man, tot ze moe van hun woorden, moe van hun urenlange observaties en mentale notitites in slaap vallen. Arm in arm liggen ze, als in een herwonnen kameraadschap. Dit heb ik lang niet gevoeld, denkt de ene vrouw terwijl ze haar oog laat rusten op de schouder van haar echtgenoot. In de andere kamer zinkt de man in een diepe slaap en droomt over paarden, schilden, degens, droomt over zijn vrouw die haar zwaard scherpt, naar hem knipoogt, haar vizier naar beneden tikt en weggaloppeert. Het is een droom die hem nog lang zal bijblijven. Stof waait op vanonder de hoeven van haar paard. Ze kijkt nog een keer om en stuift weg, breekt de horizon met haar steeds kleiner wordende gestalte.

Storm Stoorik
97 6

Een vroeger land een ander huis

Ze komt van een land dat niet meer bestaat en misschien ook nooit heeft bestaan, daar is discussie over. Haar vader zat in een leger dat niet meer is, dat zichzelf ontmantelde, een leger dat zich tegen zichzelf keerde. Samen spraken ze een taal die veel namen kent, veel tongvallen, accenten. Ze spraken een taal van een unie dat gemaakt werd van volkeren die dat eigenlijk niet wouden. Zo wordt gezegd. Een fictief land, al is daar ook discussie over. De opdracht tot het samenvoegen van mensen over grenzen kwam van hogerhand, de toekomst door machthebbers besloten: jullie zijn één. Jullie horen samen. Er was sprake van economisch voordeel. Er was grond te verdelen. Er werd geld geschept en verbruikt. Enkele jaren leek dat goed te gaan. Maar er waren te veel verschillen, te veel accenten,gebruiken. De gemeenschap van volkeren die niets gemeen wouden hebben bleek onhoudbaar en versplinterde in entiteiten die wel nog bestaan. De scheiding was niet makkelijk. Het duurde lang. Er was bloed. Lichaamsdelen. Kraters. Er zijn hoofdsteden ontmanteld, huizen opengebroken. Er zijn mensen verdwenen.  Haar vader zag het gebeuren en wist niet wat doen. Hij vroeg haar waarnaartoe en ook zij wist niet meer waar ze hoorden. Maar dit stond vast: het werd te onveilig, hun grond, er werd met te veel grenzen geschoven. Dus vertrokken ze. De nachten wandelden ze door, behoedzaam. De dagen verstopten ze zich in bossen, nog behoedzamer, achter heuvels, onderstruikgewas. Ze probeerden te slapen, maar er was ongedierte. Ongemak. Er waren knallen. Snipers. Onrust. Er was een angst die maar niet ging liggen. Maar ze waren niet alleen, deze vader en dochter. Ze vonden een nieuwe gemeenschap. Ze waren met veel, de thuislozen, landlozen, grensverleggers, landlopers. Ze staken de handen uit naar elkaar, grepen kinderen onder de arm, hielpen elkaar oversteken. Ze verdeelden hun brood, granen, water. Ze waren met veel op zoek naar nieuw land, hielden zich aan elkaar vast, trokken zich op aan elkaars broekspijp, middel, hals. De tocht was lang. Niet iedereen haalde het. Maar ze kwamen aan, in een ergens, spreidden zich uit en startten nieuwe levens met nieuwe talen in nieuwe landen met nieuwe namen. Ze zagen elkaar niet meer terug. Het is maar heel soms dat ze terugdenkt aan dat land van haar dat misschien nooit echt een land is geweest. Aan haar slaapkamerraam, open. Aan de geur van wilde vijgenbomen. Aan het geruis van vijgenbladeren op een nog onbeschreven zomerochtend. Ze denkt aan de zwaluwen net onder haar daknok. Aan hoe ze over en weer vlogen naar hun nest

Storm Stoorik
21 3

Annie en de tijd

Mijn oma hangt vast aan een zus die er niet meer is. Dat vertelt ze me aan de telefoon terwijlik wandel, in plassen en modder, met opzet want ik heb nieuwe laarzen en die moeten getestworden. ‘Je weet hoe we aan elkaar hingen’, zegt ze me en ze huilt aan de andere kant, in een andere stad, aan een andere telefoon, in een ander hand. ‘Ze was bijna 20 jaar ouder dan ik’, zegt ze. Er zijn veel plassen maar mijn laarzen doen wat ze moeten doen: mij drooghouden. ‘Zij was de oudste. Ik de jongste.’ Er zit een hele generatie geperst tussen de twee zussen. ‘Ze heeft mij eigenlijk opgevoed. We hingen aan elkaar’, zegt ze in de verleden tijd. Hoe ze zich voelt, vraag ik haar. Nu haar zus. Nu ze geen zus. ‘Ik heb het er moeilijk mee’, zegtze. ‘Je weet hoe graag ik haar zag’. Maar haar lichaam was uitgeput, gooi ik in gedachten op.Ze woog nog amper 46 kilo en lachte niet meer. Ze wou niet meer leven, denk ik in stilte. Zehad een doodswens. De papieren waren getekend. ‘Je weet hoe ik aan haar vasthing’, zegt mijn oma. De doodswens van de zus startte een paar jaar geleden maar het is niet waar ze uiteindelijkaan stierf. Annie wou al een tijdje dood en stopte met eten. Mijn oma had goede hoop enprobeerde haar om te praten met leven. Kleine flesjes wijn hield ze apart. ‘Hier zal ze wel voor willen leven’, zei mijn oma dan en glimlachte met een beetje pijn. Maar Annie was oud en ook op. Geen vet en nog amper vocht, haar handen zwart van de transfers donorbloed. Elke dag dronk ze een glas rode wijn op doktersvoorschrift, om haar bloedtekort tegen te gaan. Aldus mijn oma. Maar glimlachen deed ze nog amper, aldus de zus. Ze wou niet leven dus ondertekende ze papieren zodat ze kon stoppen wanneer ze wou. Einde contract. Een formele doodswens. Toch stierf ze een natuurlijke dood. Toen de dokters haar in de laatste uren vroegen ‘Annie, zullen we je laten inslapen?’ weigerde ze. Het werd een lange nacht, we weten niet hoe het exact stopte, dat leven. Wat we wel weten is dit: ze werd niet omringd door dierbaren. Als een oudere in een rusthuis ‘s nachts sterft bellen ze de familieleden niet meteen. Ze wachten tot de ochtend nadien, tot de nabestaanden die nog niet weten dat ze nabestaanden zijn rustig zijn opgestaan, zich hebben gewassen, hebben gegeten, ze wachten tot na hun ontbijt want dit hoor je niet op een lege maag te horen. ‘Het gaat al beter’, vertelt mijn oma me de dag nadien wanneer ik haar bel. Buiten is het koud, de temperaturen zakken onder het vriespunt. ‘Ik heb wel hard gehuild. Ze was als een moeder voor me. Je mama heeft ook moeten huilen. Iedereen hing aan Annie’. ‘Huilen is goed’, zeg ik, de dertiger die online artikels leest over kwetsbaarheid en tranen en die het allemaal beter weet dan wie dat niet doet. ‘Laat maar stromen’, zeg ik, die minder dan de helft levenservaring heeft dan mijn oma maar dat goedmaakt met praktische tips en goede raad. Ik weet dat je soms vooral moet luisteren en knikken en zeggen ‘ik begrijp het’, maar toch heb ik vooral woorden en advies. ‘Huilen is goed’, bevestig ik mezelf nog eens en ‘ja’ zegt mijn oma nu ook. Ze schakelt over op de praktische afhandeling van sterven. Hoe de kransen nu gewoon online te kiezen zijn, hoe de prijzen er ook gewoon bijstaan. Ze is onder de indruk, je kan het gewoon zo bestellen en ook helemaal niet zo duur als ze dacht! Enkel over de tekst moet ze nadenken, maar dan heeft ze iets te doen, zegt ze. Ik knik maar dat hoort ze niet. Iemand zei me ooit dat hardlopen de hele tijd een soort van bijna-vallen is. En dat je net voor je echt valt een volgende stap zet. Voor Annie was het leven de laatste jaren de hele tijd bijna sterven. Dat ze net voor elk bijna-einde nog een volgende hap lucht inademde. Tot ze dat niet meer deed. Het is koud. Al dagenlang. De plassen en modder van een paar dagen geleden hebben zichgehard tot ijspoelen en krokante stukjes grond. De laarzen, getest en welbevonden, blijf ik voor de zekerheid dragen wanneer ik me een weg glijd naar werk. Er is veel werk. Elke dag. Op heel veel plekken, voor heel veel mensen. Tijdens de middagpauze bel ik mijn oma. ‘Het gaat’, zegt ze. ‘Gelukkig heb ik genoeg te doen.’ Morgen is de uitvaart van Annie. ‘Geen dienst, gewoon uitstrooien’, zegt mijn oma aan de telefoon. ‘Ik weet niet of ik kom’, zeg ik. Midden in de dertig zijn is een balanceren tussen je brongezin en een nieuw gezin, dat je misschien probeert op te bouwen. Je neemt afscheid van je eigen kind-zijn en stelt een huishouden op orde. Je maakt takenlijsten en afspraken, moet je gevel nog zandstralen, de serre nog uitspoelen, de bedden opmaken. En er zijn maar zoveel minuten in een dag. En dan moet je ook nog eens werken. En misschien zorgen voor een ander. ‘Ik weet niet of ik kom’, herhaal ik nog eens en twijfel tegelijkertijd. Mijn oma antwoordt niet. Het blijft stil. Ergens in de verte hoor ik ijs zachtjes kraken, breken misschien.

Storm Stoorik
10 1

Ik ben Freddy niet.

Ze pikt een een stukje sinaasappel op van haar kant van het bord.  Ze doet dat met eetstokjes, die niet van bamboe maar van een transparant soort plastiek zijn gemaakt. Het lijkt op glas, maar het is geen glas en de eetstokjes kunnen zo de vaatwasser in - zonder te breken. Traag brengt ze het stukje vitamine C naar haar mond en kauwt er in stilte op. Er is niemand die merkt hoe tevreden ze nu is. Niemand, behalve ik. Mijn lief houdt veel van me. Ik weet dat, maar soms vraag ik het voor de zekerheid ook nog eens na. Mijn lief houdt vaak van me, enkel op zaterdagen niet.  Dan houdt ze van Freddy. Freddy is sterk. Soms davert zijn stem over me heen. Soms geeft hij me een knuffel. Ik weet niet welke van de twee ik het lastigst vind. Ik ben Freddy niet. Ik orden mijn pillen niet per dag, mijn boeken staan niet in alfabetische volgorde. Ik luister niet aandachtig. Ik geef snel op. Zaterdagen ontregelen me, zo ook vandaag. Dus breng ik extra structuur in mijn dag. Na het ontbijt wandel ik naar de stad en dwaal er rond. Ik stap langs etalages en neem foto’s van dingen die raar zijn. Soms pas ik wat kleding die ik dan niet koop. Rond de middag kijk ik op een bankje naar de foto’s die ik eerder die dag maakte. Soms glimlach ik. Nadien ga ik naar een leesgroep. Soms zeg ik er iets, maar vaak niet. Al die ogen en al die monden - ze kijken en praten, maar zeggen me niets.  Ik ben Freddy niet. Ik daver niet, ik haper. Ik stotter en stamel en struikel over woorden heen. Ik klauter en klim onder zinnen door. Op zaterdagen houdt mijn lief van Freddy, maar alle andere dagen houdt ze van mij. En als ik twijfel, vraag ik het voor de zekerheid nog eens na. Later die dag, in een supermarkt: een pakje witloof valt vanzelf uit het rek. Een baby huilt in het gangpad. Een kreeft zit met ingebonden scharen in een aquarium. Hij reageert niet op mijn tikjes op het glas en staart wezenloos voor zich uit. Ik koop een pak wit sandwichbrood omdat het op een enorm stuk ingepakt marsepein lijkt en stap de winkel uit, de avond in. Ook deze zaterdag gaat voorbij.

Storm Stoorik
5 1

Soms fietsen we samen

I. De tent is hermetisch dichtgeritst. Ik reken uit hoeveel vierkante meter we hier delen: vier. En voor hoe lang: ongeveer zeven uur. Wanneer start een ochtend als er geen wekker is? ‘Dat zien we morgen wel’, zei je. ‘Slaap wel’ zeg je.  Het is donker en ik hoor je ademhaling: twee tellen in, drie tellen uit. Mijn ogen wennen aan de duisternis en ik zie je liggen, met je rug naar me toe gedraaid. Het is niet erg, dat van je rug. We houden beiden niet van lucht recycleren, van uitademen in elkaars inademen. Je bent reeds wakker en zit met natte haren op een boomstronk voor de tent. Je handdoek, netjes uitgespreid over een struik, droogt in de eerste zonnestralen. Ik duw mijn blote voeten de tent uit, trek mezelf op mijn hurken en strek mijn benen. Ik kijk naar de lucht, naar het natte gras, naar jou. Je kamt je haren, draait je naar me toe en glimlacht. ‘Ik ben blij dat we dit nog steeds doen. Dat het iets jaarlijks is. Hoe sliep je?’. Ik glimlach terug en zeg: ‘wel oké’. Anderhalf uur later zitten we op de fiets en praten we voluit. Over jouw ouders, over mijn ouders, over de vorige keren dat we hier of elders fietsten. Over ruimtes delen. Over routes plannen. We fietsen langs maïsvelden, weilanden en melkveebedrijven. Jij moet naar het toilet. We houden halt aan een goed gelegen struik en ik houd de wacht. Er is nog maar een beetje toiletpapier over. ‘Ik ben ook blij dat we dit nog steeds doen,’ zeg ik terwijl ik strak voor me uit kijk. Het is niet evident. We zijn in de dertig en fietsen via een omweg beiden wat belangrijke levensbeslissingen tegemoet.  Provinciebelastingen, functioneringsgesprekken, renovatiepremies, eicelpuncties …  De weg naar volwassenheid is hobbelig en soms fiets jij sneller, soms ik. Soms fietsen we samen maar is er tegenwind. Soms raakt iemand achterop en verliezen we elkaar uit het oog. Het hoeft niet altijd gesmeerd te lopen.   II. Het is nog donker wanneer mijn wekker afgaat. Ik draai me op mijn rug, adem diep in (twee tellen) en uit (drie tellen) en stap uit bed. Ik denk terug aan die laatste keer samen. Terwijl ik koffie zet reken ik uit hoeveel jaren er intussen gepasseerd zijn: drie. En hoeveel keer we elkaar sindsdien zagen: nul. Ik zit met natte haren op de trap en trek mijn schoenen aan. Doorheen het raam vallen de eerste zonnestralen binnen. Ik duw mijn fiets de deur uit en strek mijn rug. Ik kijk naar de lucht, het warme asfalt, naar mijn handen op het stuur. Misschien ben je op iets vastgereden, denk ik, terwijl ik mijn fiets opstap. Zoals ook ik dat soms doe. Maar wat als we het toch nog eens proberen, die hermetische tent en dat voluit praten? De zon komt op, ik schakel een versnelling hoger en ik fiets de straat uit. 

Storm Stoorik
14 2