Brand. Brand. Brand!
Niemand gaat die paal af.
Ze zingen, zeiken, zwemmen in hun eigen nat.
De haan is niet meer gehoord in de ochtend.
Vossen in het land.
Nieuw vuur wreekt zich.
Wringt, wurgt, vreet aan
De slapende jager
draaiend, denkend, dood.
smeulend lacht ze
als waakvlak vonkelend
in Vesta's hand.