Deze middag is mijn poezebeest gestorven.
Charlie.
Ik zit nu in dat moment waarop ik nog maar huil als ik zijn naam uitspreek.
En mijn hoofd draai naar het plekje waar hij hoort te zitten en steevast een kleine 'mauw' geeft bij het horen van zijn naam. Charlie was een 'vraag en antwoord' kat. Dat zijn katten die mauwen als je tegen hen praat, hij was het met overtuiging. Waarschijnlijk even hard aan mijn kuren gewend als ik aan de zijne.
Ik was zijn 'vraag en antwoord' mens.
Dat verkondigde hij waarschijnlijk aan alle katten in de wijk.
Vijftien jaar.
Even zeer een deel van het huis als mijn boekenkast.
Geen idee hoelang mijn brein nodig zal hebben om niet steevast naar het bovenste raam te kijken als ik terugkom van mijn werk, daar was zijn plekje om te wachten.
Mijn kat.
Getver.
Hartzeer tot en met.
Charlie was een gamma van nachtelijke geluidjes: van het open raam dat even kraakte na de jacht tot het binnensluipen in de slaapkamer om een plekje op bed te innen. (Na het droppen van de muis).
Het zal stil zijn deze nacht.
Ik weet zeker dat ik hem zal horen.
En zal voelen, tegen mij in bed.
En zal zeggen: 'hey, Charlie, lig stil, verdomme.'
Want ik vloekte veel en vrolijk op mijn kat.
En kreeg een mauw.
In nauwelijks vier dagen tijd veranderder hij in een vodje.
Nog aanhankelijker dan voorheen.
Mijn poezebeest.
Er viel niks aan te doen, ik wist dat het eraan zat te komen en toch...
Hartzeer.
Ik mis hem nu al.

