De Donderklif

Gebruikersnaam De Donderklif

Over De Donderklif

Hoi,

We zijn een duo: Alice en ik werken in onze vrije tijd aan verhalen. Omdat we het gewoon graag doen.
Alice tekent, zij verzorgt de illustratie en tovert daarmee mijn fantasiewereld om in beeld.

Ik hou van schrijven, niks meer en niks minder.

Intussen zijn we, voor de meer fantasievolle uitbarstingen, verkast naar Wattpad, onder DeDonderklif, dus doen we dat hier nu ook maar. De plek voor 'schrijvers die niet goed genoeg schrijven maar wel heel graag schrijven'. Zelden comform 'de mode en de huidige trends' dus misschien is het mijn plek.

Teksten

Via Bowie (2)

Nootje van de auteur: tussen al die mooie gelaagde woorden voel ik me altijd een beetje misplaatst met mijn uitbarstingen. Ik heb alleen geen poëzie in mij... Ik wou dat ik het kon, een heel moment vatten in slechts enkele lijnen. Schikken er herschikken van die weinig woorden, alleen al om het gevoel juist te krijgen. Ik verzin gewoon verhaaltjes... tja. -mvg- Klop, klopklop, klopperdeklopdeklop. Hij grijpt de broek die over de bandrand hangt. Een afgebleekt paars geval met gescheurde knieën maar hij heeft geen tijd om de klim naar boven te wagen op zoek naar een iets minder bestoft kledingstuk. 'Klopklop! Het kloppen neemt een meer opdringerige vorm aan. 'Ik kom!' gilt hij zo luid hij kan. Hij huppelt op één been rond in het plakkerige bloed op de vloer van de badkamer. Hij wint uiteindelijk het gevecht met de broek en schiet op blote voeten de gang in, in de richting waar hij de voordeur vermoedt. Het is jaren geleden. Het enige licht komt vanuit de badkamer achter hem. Zijn eigen schaduw hopt grillig voor hem uit en belemmert zijn zicht. Hij knalt met zijn blote voeten tegen een losgeraakte tegel. De pijn schiet van zijn teen naar zijn hersenen. Luid vloekend hopt hij op één been rond, met zijn pijnlijk kloppende teen in zijn hand geklemd. 'Klop klop!' 'Ik kom!' tiert hij nijdig. Het kloppen houdt beleefd op. Al perst het ongeduld van de bezoeker zich als een vieze walm door de kieren en gaten in de deur. De deur zit op slot. Natuurlijk. Zijn handen zoeken koorstachtig naar de nagel waar hij, héél zeker weten, de sleutel aan bewaart. 'Auw, verdomme!' Hij jankt van pijn. De nagel is er nog steeds, nu voorzien van een laagje huid. Hij vervloekt de Kosmos, luid en in bijzonder grove termen. Met zijn hand in zijn mond gepropt, stort hij zich in de strijd om in de schemer de sleutel in het slot te krijgen. Stofdeeltjes dansen in het spaarzame licht. 'Ha!' Hij slaakt een triomfantelijk kreet wanneer poging zeven eindigt met een bevredigde 'klik'. Het licht overvalt hem. Hij staat met dichtgenknepen ogen op de drempel. Pas na enkele pijnlijke minuten waarbij hij het idee heeft dat zijn ogen terplekke in hun kassen smelten, slaagt hij erin om door de tranen heen min of meer iets te zien. Hij maakt al jaren geen deel meer uit van de wereld, veilig opgeborgen op de zolder van het onbewoonbaar verklaarde huis. En nu staat de wereld aan zijn deur in de vorm van een enthousiaste man in een ongezien fel uniform. Er staat een even oogverblindend busje naast het huis, de motor ronkt vriendelijk. 'Bent u de Afgezant?' 'Pardon?' 'Hier even tekenen, graag.' Nog voor hij goed en wel bekomen is vanal die felle kleuren in zijn anders duistere wereld, krijgt hij een tablet onder de neus. Hij bekijkt het ding met de nodige argwaan maar zijn bezoeker lijkt het allemaal doodnormaal te vinden. Zijn vermogen om zich aan te passen is goed ontwikkeld. Zijn brein herkent het ding als vervanging van 'pen en papier' en daarmee is de kous voor hem af. 'In dat hokje graag,' komt het behulpzaam. Hij zet iets dat lijkt op wat ooit wel een handtekening had kunnen zijn maar de man let er niet eens op. Hij tovert een doos uit het busje en overhandigt die hem statig. De blitse bezoeker keurt hem grondig en zijn meer verantwoordelijke kant neemt het over. Hij staat in het deurgat, op blote voeten (met één bloedende teen) en slechts gekleed in een oude broek. Met een gat in zijn zij en opgedroogd bloed in zijn haren van zijn trieste uittocht via de badkuip. Hij recht trots zijn rug en ondergaat stoïcijns de keuring van de man, alsof hij dagelijks zo rondloopt. 'Zo te zien heb je er een zware ochtend opzitten,' komt het opgewekt. 'Nog een prettige dag verder.' En met deze gevleugdelde woorden klimt de man gezwind in zijn busje, schakelt in eerste en zoeft bijna geluidloos weg. Hij blijft alleen achter. Met het pakje. Niemand weet dat hij hier woont en het adres is bijzonder precies: 'De Afgezant, tegenover de lavabo in de badkamer. Gevolgd door straatnaam en dergelijke. Hij gaat op de drempel zitten en prutst de doos open. Nog een doos, kleiner, steviger. Een knalrode boterhamdoos met dekseltje. Er komt een vage geur van vochtige aarde en schimmels uit het plastiek. De zwammen zijn groenachtig, als het licht goed valt. 'Sh*t,' vloekt hij zachtjes. Hij port in de zwammen tot ze trillen in hun bakje als levende beestjes. Zwammen opsturen is even dringend als: 'Bel me, nu!' Het was een populair communicatiemiddel. Ooit. In een vaag en ver verleden, zo wist hij nog. Er is één groot nadeel: hij is niet het zweverige type. Zwammen zorgen voor een grote kater, een enorme dorst, maag-en darm klachten en hoogstens ziet hij één klein roze olifantje. Meer dan dat wordt het niet. Hij bolt zijn wangen en blaast langzaam uit. Hij moet een sjamaan vinden. Iemand die contact kan maken, een soort openbare telefoon voor goddelijke interventies. Hij onderneemt, bijzonder voorzichtig deze maal, de klim via de gebroken trap naar de zolder en raapt her en der verspreide kleren op. Hij propt de boterhamdoos in zijn afgeleefde rugzak en laat de deur van het huis openstaan. Zijn tijd hier zit er op. Hij heeft eindelijk iets te doen! Met een pas teruggevonden enthousiasme verlaat hij het krot en wandelt de veldweg op, in het bandenspoor van het felgekleurde busje. En terwijl hij alle sjamanen uit zijn geestelijke adresboekje overloopt, beseft hij dat de jaartallen ernaast al eeuwen voorbij zijn. En hij heeft van horen zeggen dat sjamanisme de dag van vandaag nogal zeldzaam is...      

De Donderklif
0 0

Via Bowie (1)

De jongeman in de spiegel ziet er een beetje dof uit: net wakker geworden uit een diepe slaap. Veel te diep: hij heeft er hoofdpijn van. Hij keurt het hele lichaam en is zoals altijd een beetje verbaasd dat het nog intact is. Het is intussen vele jaren van hem. Al ettelijke eeuwen, vermoed hij. Daarvoor was hij een rondborstige, welgevormde en schone dame. En daarvoor een breedgeschouderde, sterk behaarde kerel. Het verschil went niet zo meer vlotjes als gehoopt. Hij zou het slanke, harde en platte lichaam intussen gewoon moeten zijn maar het zo in de spiegel zien, blijft een vreemde ervaring. Het is gekneusd, natuurlijk is het gekneusd. Hij viel, drie minuten geleden, dwars door de trap toen hij door de eerste trede schoot. Naar beneden vallen was het makkelijke deel: uit het gat raken was dan weer ingewikkeld. Hij tuurt beteuterd naar het enorme stuk trap dat uit zijn zij steekt. Een halve boom, zo lijkt het wel. Het bloed druipt langs zijn buik, over zijn benen tot op de beige tegels en mengt zich onder de vieze vlekken. Hij klemt de wastafel stevig vast. En verwelkomt het lichte gevoel in zijn hoofd. Drup. Drup. Drup. Hij wankelt. Sluit één hand om het hout en klemt zijn kaken op elkaar om niet te schreeuwen. Gewoon uittrekken en doodbloeden. Perfect en niet zijn schuld. Dit lijkt hem ideaal om te ontsnappen, een ticketje naar huis. De pijn is niet te harden wanneer hij aan het stuk hout wriemelt en trekt. Hij schreeuwt toch, in de beslotenheid van de gore badkamer. Hij gaat, bloedend als een rund in het bad liggen. Ogen dicht, gezellige poze, lekker comfy... wachtend op het ontvangscomité. PING.  Het tradionele belletje, zijn ogen lopen er vol van. Dan volgt het licht. Er is altijd eerst een fel licht. Hij knijpt zijn ogen een beetje dicht, stoort zich eraan. Na al die jaren (en de nodige klachten erover) hadden ze dat felle witte licht toch al kunnen vervangen door een meer gezellig warm geel licht, denkt hij wazig terwijl het leven samen met het bloed in de zo goed als verstopte afvoer van het bad verdwijnt. Dan de duisternis. Eindelijk! Hij verlaat energiek het lichaam en kijkt er met een beetje medelijden op neer: in al die jaren liet hij het al meermaals doodgaan. Er zit geen garantie op en nu ligt het levenloos en verwaarloosd in het bad. Pech, denkt hij monter. Hij is sterrenstof. Puur en onversneden sterrenstof, vast in dat vreemde lichaam. 'Niet valsspelen. Jij gaat als wij zeggen dat je gaat. Toon wat respect voor dat lichaam,' ristelt een briesje ijskoud door de badkamer. Hij slaat getergd zijn ogen op. 'Het is kapot,' wijst hij naar het lijk in de badkamer. 'Ik kan niet anders dan terugkeren. Ik zweer het, ik heb het niet zelf stuk gemaakt. Het viel uit zichzelf. Iets met zwaartekracht. Appels en appelbomen, zegt je dat iets. Newton, die gast ken je toch?' 'Er zijn afspraken gemaakt, ook met de zwaartekracht,' drupt de kraan op ritme van het heelal. 'Ik weet van niks.' 'Hmmm, dan heb je de memo gemist. Dit gaat niet door. We houden je in het oog. Je hoort wel wanneer je naar huis mag komen. Ooit eens.' 'Oh, komaan.' Het lichaam roert al een beetje. De vingers trillen al en er klopt zowaar een hartslagje in de hals. Hij kijkt ontzet toe, voelt de gekende druk net achter zijn navel en met het nodige geweld perst de Kosmos het weerspannige sterrenstof in het lichaam in de badkuip. Zoals de afspraak luidt. 'Eigen schuld.'  De badkamervloer is glibberig van het bloed. Hij gijdt er bijna over uit als hij zichzelf teleurgesteld overeind hijst en uit de kuip kruipt. Het gat in zijn lijf, keurig gemaakt door een stuk trap, schrijnt en brandt maar ook niks meer dan dat. Hij drukt er zijn vuile hand tegen. En staart in de spiegel. Hij houdt zijn hoofd schuin, links en rechts en volgt de spieren en pezen die zich spannen. Nee, het went niet. Zijn heup ziet nu al rood en paars, zijn knie ligt open, zijn handen doen pijn en hij heeft een schram onder zijn oog en hij stinkt verschrikkelijk. Hij is pas dertien minuten wakker. Ergens in het hart van het oude, vuile huis gilt de antieke wekker nog steeds vol overtuiging. De Kosmos heeft het op hem gemunt en het is heel persoonlijk. Hij kent de Kosmos, niet de sterren en planeten erin maar de Kosmos, diegene die een hoofdletter verdient. Dat wat aanbeden werd door duizenden levensvormen. Het Grote Iets, datgene wat leven bracht en leven nam. De Kosmos dus. Hij maakte er ooit deel van uit: van die grootsheid, van die kracht en hij was er dol op. De Kosmos droeg hem op handen... hij was hun lieveling. Dat waren nog eens de tijden, mijmert hij. Met doffe ogen staart hij in de vuile spiegel en de man erin kijkt hem vol gepaste afkeer voor zijn toch wat verstofte voorkomen aan. 'De kl**tzakken,' mompelt hij. 'Eerlijk, het was toch een beetje een openbare excecutie.' De man in de spiegel geeft hem niet de bevestiging die hij zoekt. Hij slaakt een diepe zucht, snakkend naar het bed op de zolderverdieping van het huis. Hij wrijft het prut uit zijn ogen. De straf was niet conform de misdaad, als je het al een misdaad kon noemen. Eerder een kleine misstap, zoiets. Hij was heus wel van plan ze terug te brengen, het was niet stelen. Het was lenen. Groot verschil. Hij had gerekend op een werkstraf, een boete, een openlijke spijtbetuiging of iets in die aard. Verbanning had niet op zijn lijstje gestaan, zelfs niet helemaal onderaan. Het was duidelijk dat de Kosmos nogal gekwetst was. Er vielen zware woorden als verraad en achterbaks en het volgende moment persten ze zijn hele bestaan in het magere lijf, dumpten hem hier op Aarde. Hij heeft geen naam. Hij zucht en draait de vuile kraan open, misschien gunnen ze hem vandaag wel enkele minuten warm water. De boiler komt jammerend tot leven, het ding davert en schudt, trilt en kreunt. De lamp boven de wastafel sputtert moeizaambij zoveel inspanning. Hij slaakt een diepe zucht wanneer het peertje het helemaal begeeft. Op de tast draait hij de kraan dicht. Ijskoud water. Duisternis en ijskoud water. 'Goed begin van de dag.' Hij rilt nog na, het bloedverlies maakt hem licht in het hoofd. Hij gaat op zijn tenen staan. Reikt naar de lamp. Tikt tegen het verhitte peertje. 'Nooit met natte handen...' waarschuwt de zachte stem hem ongeduldig. Het zijn niet echt woorden, eerder klanken die hij toevallig begrijpt. 'Wat?' 'Nooit met natte handen aan elektriciteit.. ' De rest gaat verloren in een innerlijke knal waarvan zijn brein knettert. PING, belletje alweer 'Wat zei ik net? We gaan dit spelletje niet de hele dag spelen,' zucht de wind verveeld. 'Leer eens luisteren. We sturen wel een boodschapper als je naar huis mag, hou op met je zo op te dringen. Dit is jouw eigen schuld.' Zijn navel kriebelt een beetje. Hij krabt afwezig en vindt zichzelf terug, languit op de badkamervloer. 'Sh*t. Dit was niet fijn.' Zijn botten pulseren van de schok. Kleine kraakjes in zijn oren. Maar het peertje brandt weer, lekker fel. 'Bedankt,' kreunt hij. 'Krijg ik ook warm water? 'Graag gedaan maar ga nu niet overdrijven,' kraakt het huis. Hij blijft zitten. Nu al moe van deze dag. In het warme, gele licht van het peertje. Met haar dat alle kanten oppiekt. Hij drukt zijn hand tegen zijn zij en vraagt zich voor de zoveelste keer af wat hem bezielde om op te staan. Hij heeft geen idee wat hem gewekt heeft. Hij slaapt al jaren en zelfs het gillen van de wekker haalt hem zelden terug. Hij tuurt aandachtig in de spiegel en blijft roerloos staan als er op de deur geklopt wordt.Hij bestaat niet. Hij is niet echt. Het huis heeft hij gekraakt en staat al jaren leeg. Hij slaapt op een matras op de zolder. En toch klopt iemand heel beleefd op de deur, tot driemaal toe. De Kosmos houdt de adem in. Ze loeren met ogen die schitteren van verwachting en hij voelt het bonken van zijn hart. Ze zijn iets van plan en daar maakt het kloppen deel van uit...   Bron foto: De Morgen 18 januari 2016

De Donderklif
0 0

De zeven zegeningen van Draak Morophin (Deeltje 2)

Zeven treden onder de grond Nordaque volgde de slechtgezinde Danz het kantoor uit. De man rook een beetje muf, naar natte stenen en eeuwig vochtige kleren. Tot zijn verbazing verlieten ze De Unief. De hoofdstraat van het dorpje Konquelphous door, richting een vierkant gebouwtje net buiten het dorp. Nordaque had het bouwwerk nooit echt geregistreerd met het idee dat hij er nooit zou komen. Het grensde pal aan de kliffen. Onder hem beukte de zee met een onvermoeibare kracht tegen de rotsen. De wind gierde langs zijn oren. Ze kwam van over de golven, ijskoud en nat en kreeg vrij spel eenmaal ze de kliffen bereikte. Met een hoge snelheid en een onophoudelijk gejank denderde ze door Konquelphous. Nordaque plooide zich een beetje dubbel om overeind te blijven op het smalle pad.  Danz viste een gigantische sleutelbos uit zijn broekzak. Er hingen meer sleutels aan dan dat er deuren waren in heel Konquelphous. Hij nam zijn tijd, ongevoelig voor de wind en de druppels ijskoud zeewater. Danz koos een oud, metalen ding en ramde het in het slot. 'De volgende keer breng je beter een jas mee,' grapte hij. Nordaque keek hem vuil aan. 'Welkom.' Danz boog cynisch. 'Je bent niet de eerste, het is een geliefde straf voor arrogante kereltjes als jezelf. Kom mee.'  Danz trok de deur dicht en sloot daarmee de wereld buiten. De stilte viel abrupt. Nord schudde de druppels uit zijn haar. Het was een bijzonder sobere werkruimte, met één raam met zicht op zee, potdicht uiteraard. Verder stond er een tafel, overdekt met mappen en paperassen. En een klein vrij stukje waar een bord met koude etensresten stond. Hier nuttigde Danz zijn maaltijden en verwerkte hij 'de verslagen', dacht Nordaque moedeloos. Danz plukte een sleutel van een nagel naast een deur. 'Kom mee,' gromde hij. Nord volgde hem een trap af, slechts zeven treden maar hij stond in een andere wereld. Zonder daglicht. De trap mondde uit in een gang, van nauwelijks tien meter lang. Op het einde, tegen de muur brandde een vuurkorf. Links en rechts in de gang zat een deur. Nord begreep onmiddellijk waar Danz specifieke geur vandaan kwam. Hij sloeg zijn hand voor zijn neus en mond. 'Blijf hier wachten,' blafte Danz, tevreden met zijn rol van baas. Hij trok naar de kast onder de trap en keerde terug met een zwabber, een emmer en een paar dikke, lange handschoenen. Het poetsgerief dropte hij voor Nordaque, als heldere boodschap. De handschoenen trok hij met veel vertoon aan.  Nordaque slikte nerveus. 'Dat zijn cellen,' zei hij met hoorbare weerzin. Er kroop een onplezierig lachje rond Danz lippen en die bleef daar plakken toen hij op de linkerdeur trommelde. 'Lortarson, ga op je plek staan, je krijgt bezoek!' bulderde Danz. Hij telde luidop tot vijf. Nordaque ademde scherp in. De deur zwiepte open. Danz marcheerde de cel in, greep de enige bewoner nogal ruw bij de schouders en klikte met een geroutineerd gebaar twee metalen ringen rond zijn polsen, die hij vervolgens met een ketting verbond aan een metalen ring in de muur. 'Zitten,' blafte hij. De gevangene negeerde hem compleet en nam Nordaque nieuwsgierig op. 'Lortarson, ik vraag het geen twee keer, zitten!' brulde Danz, recht in het gezicht van de jongeman. 'Geen van beide keren was echt een vraag, Danz,' antwoordde hij vrolijk. 'Wie is dat?' 'Dit is...' 'Hunister, Nordaque Hunister, oud genoeg om zichzelf voor te stellen.' Nordaque oogstte daarmee een vaag lachje bij de gevangene. Hij kon onmogelijk ouder zijn dan Nordaque zelf. Hij sloeg hem met verstomming gade, waardoor de ander nog breder grijnsde.  'Jouw nieuwe gezelschapsdame, Lortarson. En geen grapjes deze keer. Meneer Hunister hier is een gewaardeerd lid van de gemeenschap.' Danz draaide zich op zijn hakken om naar Nordaque. 'Je poetst zijn kamer, twee maal per week. Daarna slaan jullie maar een babbeltje. En Hunister?' 'Ja, meneer.' 'Raak hem nooit of te nimmer aan, hij is....' '… een Wilderen,' zuchtte Nordaque ademloos. Hij kende het ras alleen uit de biologieles en de geschiedenisboeken en vroeg zich af waarom de school zo'n exemplaar vasthield.  'Geboren in het licht van de Everdraak, wilde ik zeggen,' bromde Danz misnoegd nu Nordaque zijn introductie verpestte. 'Huidcontact is gevaarlijk, ik hoop dat je de cursus kent, Hunister.' 'Oh, dat moeten we nog eens zien,' verzuchtte de Wilderen. 'Maar ik ben blij dat je me deze keer iemand bezorgde die wel oplette in de lessen. Hoi, ik heet Lortar Lortarson.' Hij knikte maar, handen schudden zat er niet in.  'Ik kom je over precies drie uur weer halen.' Danz stond al bij de deur.  'Drie uur? Hoe kan ik hier drie uur kuisen?' De kamer telde hoogstens zes vierkante meter. 'Dan slaan jullie maar een babbeltje, zoals ik net zei. Vriendschappen en dingen bijleren stimuleren de groei.' Lortar zond de bewaker een vernietigende blik toe. 'Veel plezier samen, jongens.' Danz verliet bijzonder goedgeluimd de cel. En sloot die af. Er stond één bed, een lage kast met twee deurtjes en twee lades en een werktafel. Daarop lagen dikke boeken, kaarten, schrijfgerief en schriften. De kamer had geen raam. De Wilderen zat in kleermakerszit op de koude grond, met zijn handen achter zijn rug en keek geamuseerd toe hoe Nordaque zijn kamer keurde. Nordaque stond ongemakkelijk op de zwabber te leunen. Hij probeerde vooral niet te staren.  'Jij bent een levend fossiel,' brabbelde hij. Eén wenkbrauw kroop omhoog. 'Wel, jij bent niet bijzonder tactvol,' kwam het vrolijk. 'Maar bedankt, denk ik. Of was dat geen compliment?' Dik blond haar, in lange pieken rond een bleek maar knap gezicht met die ogen als een soort sterren. Ze smeekten bijna om er in te verdwalen. De Wilderen was ongelofelijk mooi, daar stond zijn ras om gekend. Het was één van hun Zegeningen: schoonheid. Nord kende niks van mannelijk schoon maar zelfs hij kon inschatten dat deze jongeman 'iets' had.  'Je staart,' zei de Wilderen monter.  'Ik mag, jij hoort niet eens te bestaan. Wilderen zijn uitgemoord,' herpakte Nord zich betrapt.  'Wauw, dit wordt hier gezellig. Heb je iets tegen veronderstelde uitgestorven rassen, meneer Hunister?' 'Wat?' 'Niks, laat maar. Nog nooit van je leven iets gepoetst?' vroeg de Wilderen met een zachte, melodieuze stem zonder greintje spot. Al deed de grijns op zijn gezicht wat afbreuk aan de bezorgde toon. Nord vond het een bijzonder onaangename ervaring: vloeren dweilen behoorde inderdaad niet tot zijn talenten. Het feit dat de jongen zat toe te kijken en opmerkingen gaf, maakte het niet beter. 'Ik wil gerust ruilen,' stelde hij ten slotte voor, alsof Nordaque de grootste kuisramp ter wereld was. Hij rammelde met zijn boeien. Nord zwabberde nijdig verder, tot groot vermaak van de Wilderen.  'Maak je niet zo boos,' suste de jongeman tenslotte. 'Dit is mijn verzetje, zo twee keer in de week. Ga nu niet pruilen omdat jouw trots zegt dat 'poetsen' niet hoort voor een welopgevoede jongen als jezelf. Dat vond je voorganger ook, hij was saai. Ik geniet oprecht van het gezelschap en de afleiding.' Nord stond op hem neer te kijken. Er begon hem iets te dagen.  'Zit je hier altijd alleen?' vroeg hij. 'Ja, toch zo een beetje. De Dapperen houden hun Wilderen graag uit het zicht van de wereld. Er zou al eens een pientere geest vragen kunnen stellen over waarom een jongeman in de lokale cel van Konquelphous zit, alleen omdat hij tot een uitgestorven volk behoort. Wel, volgens uw mening dan.' Nord pikte de hint op en negeerde die vakkundig. De Wilderen kauwde op zijn lip. 'Begrepen, ik kon het maar proberen. Jullie zijn toch ook allemaal zo trouw aan de vlag van De Unief, is het niet. Wel, ja, ik zit hier alleen. Er is Danz maar die volstaat niet als gesprekspartner. Hij spreekt zelden in volzinnen. Daarom sturen ze studenten, al doen de meesten hun mond ook niet open. Kuis je de tafel ook?' Nord voelde er veel voor om de natte zwabber in zijn gezicht te draaien maar maakte een diepe buiging in plaats. 'Natuurlijk, mijn heer.' Hij kreeg een fijn lachje als beloning. Nord slaagde erin de klus te klaren zonder de kamer onder water te zetten, zijn eerste poetsbeurt overleefde Danz' keuring. Danz trok de handschoenen opnieuw aan voordat hij de Wilderen losmaakte. De jongeman wreef misnoegd over zijn polsen.  'Tot zaterdag,' mompelde Nordaque.  'Ja, tot zaterdag, Hunister, Nordaque Hunister. Ik vond het aangenaam.' De Wilderen stond tegen de muur geleund, met zijn handen in zijn zakken en keek Nordaque na.  'Je mag Nord zeggen,' zei hij in een opwelling en hij genoot van de verbijstering in de groene ogen voordat de deur dichtsloeg. Einde, voor hier.  (En daar gaan ze, op zoek naar draak Morophin. Nordaque Hunister en Lortar Lortarson... ik zie het helemaal zitten. Hopelijk beleeft iedereen hier echt evenveel plezier aan het schrijven en verzinnen van zijn/haar/hun teksten en verhalen)

De Donderklif
5 1
Tip

De zeven zegeningen van Draak Morophin

De Unief van de Stamboomgerelateerde Dapperen, Kantoor van de Allerhoogste Dappere (Eerst en vooral: Tip van de week zijn, maakt mijn week goed. Ik word daar altijd lichtjes euforisch van. Inclusief hupppeltje op weg naar het werk en zo van die dingen. HARTELIJK BEDANKT voor de ongelofelijk mooie woorden in verband met onderstaand stukje tekst. Het is altijd bijzonder leuk als een verhaaltje over wassmoosen, vuurtorens en Wilderen (of de inleiding ervan) waardering krijgt :) Dus bedankt om ons te laten zweven, daar drinken we een warme choco op!) 'Meneer Hunister, u bezorgt onze school een bijzonder slechte naam.' Nordaque Hunister hoorde al zijn hele leven dat hij intelligent was, briljant zelfs. Al zat daar nu enige verandering in aan te komen. Hij verheugde zich er toch wel een beetje op. Hij stond met keurig neergeslagen ogen voor de werktafel van de Allerhoogste Dappere.  'Ten eerste, jongeman, stop uw hemd in uw broek. U stormt hier binnen alsof u recht uit bed komt. Begrijpt u waar u staat?' 'Ja, meneer.' Nordaque Hunister (Nord voor de vrienden maar hier, in deze school, noemde niemand hem zo en hij miste het.) begon aan de onmogelijke klus om in enkele seconden tijd zijn voorkomen te fatsoeneren. Hij kwam niet uit zijn bed gerold maar uit dat van Hester. Er gleed een vaag glimlachje rond zijn lippen voordat zijn gezicht opnieuw het ondoorgrondelijke masker terugkreeg. Hij temde zijn haar, plooide zijn mouwen keurig over en stopte zijn hemd in zijn broek. Hij knoopte zijn das netjes en overwoog toch om het bovenste knoopje van zijn hemd open te laten, de kraag zat als een strop rond zijn hals.  'Tsss.' De Allerhoogste Dappere klakte bestraffend met zijn tong nog voor Nordaques vingers het knopje bereikten. 'Waag het niet', luidde de boodschap. Hij stond te kijk gezet, vlak voor de werktafel. 'Goed, daarmee zal ik het maar moeten doen. Meneer Hunister, weet u hoeveel er van dit gesprekje afhangt?' 'Ja, meneer.' 'En u vond het niet nodig om een vers hemd aan te trekken, uw schoenen op te blinken, uw haar te kammen en op tijd te komen? U neemt dit niet zo serieus als zou moeten.' Nordaque hield wijselijk zijn mond. Hij hoopte ergens, een heel klein deeltje van hem, om van school geschopt te worden. 'Dit is De Unief. van de Stamboomgerelateerde Dapperen, meneer Hunister. Uw ouders, grootouder en de rest van uw stamboom, liep hier school. Hier begon hun loopbaan en uw familie behoort al jaren tot de top van dit land. Zij bepalen mee en al keur ik de meningen en acties van uw familie niet altijd goed, ze zijn wel doorslaggevend.' De Allerhoogste Dappere vlocht zijn vingers in elkaar bovenop de tafel en toverde een min of meer begripvolle uitdrukking op zijn gezicht, waarmee hij wilde aantonen dat jongemannen in crisis de meest normale gang van zaken was. Nordaque zat niet crisis. Hij hield gewoon niet van school. 'Al eeuwenlang levert deze plek nieuwe koningen, generaals en andere hoogwaardigheidsbekleders af. Dit land draait op onze oudstudenten. Hier studeert het kruim van het kruim, de besten, diegene met een goed verstand. Jongens en meisjes als uzelf krijgen les van professoren van uit iedere hoek van de wereld, zodat ze klaar zijn om de toekomst te bouwen. Wie hier de aula verlaat, heeft een doel. Wat is het uwe, meneer Hunister? Wat wilt u later doen als u groot bent?' De vraag verraste hem. 'Nog niet over nagedacht, meneer.' Eigenlijk wilde hij veearts worden, met een specialisatiejaar in wassmoosen. Niet dat hij het ooit luidop zou zeggen. Zulke lessen zaten hier niet in het lessenrooster. 'Wilt u in de politiek? Schrijver worden? Lesgeven...' 'Ik weet het niet,' herhaalde Nordaque.  'Uw inschrijvingsgeld is groter dan het jaarloon van ons keukenpersoneel, meneer Hunister. Het is een eer om hier te mogen en te kunnen studeren. U slaagde met glans en met verbazende resultaten voor ons toelatingsexamen. Uw gebrek aan inzet en motivatie verbaast mij een beetje. Ik ken uw ouders. Ik weet waar uw wieg stond en waar u heen gaat, al weet u dat zelf nog niet. Maar met zulke cijfers haalt u het einde van het jaar niet, maak ik mezelf duidelijk? U brengt ons in schande met uw gedrag. We zagen al heel veel door de vingers, u bent een veelbelovende student en heel veel ogen zijn op u gericht...' Nordaque knikte gedwee, zoals altijd en luisterde maar met één oor naar de tien minuten durende preek. Daarin uitsluitend lof voor de school, de beroemde studenten en de professoren, natuurlijk. Ieder van hen had zijn wortels in De Stamboom, die wortelde diep in de aarde van één of ander ver afgelegen eiland, Brès genaamd. Zij stamden af van de oorspronkelijke Dapperen, een groep mannen die met gevaar voor eigen leven, een einde maakte aan de heerschappij van de Wilderen. Door dat volk zo goed als helemaal uit te roeien tijdens een bloederige maar korte inval op het eiland Brès. Schedels spleten, botten braken, vrouwen werden kortstondig weduwe alvorens ze weggevoerd werden, de galgen draaien overuren en er volgde een intense jarenlange klopjacht op al wie erin geslaagd was de aanval te ontkomen. Nord had zo zijn twijfels over de dapperheid van die groep maar commentaar op de Stamboombende en hun daden viel niet in goede aarde. Wilderen vormden een gevaar voor de mensheid, het kleinste kind wist dat.  Zijn blik dwaalde rusteloos af. De kamer had meer dan genoeg afleiding te bieden. Met als pronkstuk een grote glazen bak op een massieve, donkere steen. De steen op zich was al een meesterwerk.  Loodzwaar. Met sierlijke taferelen vol draken en veldslagen. De tombe van de Eerste Allerhoogste Dappere. De tombe was er eerst, de eerste steen van de toekomstige school voor beloftevolle jongeren, zo stond er in de brochure van de school. De Unief. vormde zich op bijna organische manier rond het meubelstuk na het tragische overlijden van de Eerste Dappere. De man, pas veertig geworden maar al een rijzende ster in de academische wereld, was niet opgevreten door een draak, zoals Nordaque altijd had gedacht. Hij ruilde het tijdelijke met het eeuwige ook niet in tijdens één van de bloederige veldslagen op het eiland Brès. Nee, hij was van de klif getuimeld na een dronken nachtje stappen in het dorpje Konquelphous. Zo de woeste zee in. Kliffen zijn dodelijk, dat stond op het bordje bij de rand, daar geplaatst door de oplettende burgers van Konquelphous. Waarna zijn volgelingen zijn lijk nog naar boven mochten sleuren. Eerder op die avond had de Eerste Allerhoogste Dappere luid verkondigd dat hij verzot was op de kliffen van Konquelphous en zijn maten interpreteerden die woorden als: 'Daar wil ik ooit begraven worden'. En zo geschiedde.  Dus trokken ze de school maar ter plekke op, zo uit donkere stenen rechtstreeks uit de klif gehakt. Het duurde jaren om het bouwwerk klaar te krijgen. Menig arbeider tuimelde in navolging van hun leider, de dieperik in tijdens de werken. Die kregen geen eervolle tombe en weinigen werden ook maar gezocht maar hun namen stonden keurig in de inkomhal gegrift, als eerbetoon. Maar de school kwam er eindelijk: rotsvast, letterlijk en al eeuwen een baken voor licht en wijsheid en etc... De tombe diende nu als voetstuk voor een glazen bak waarin De Allerhoogste Dappere belachelijk kleine, veelkleurige draakjes hield. Vreemde keuze van huisdier. Nordaque liet de man voor hem rustig de loftrompet afsteken voor zijn naam, faam en bereikte doelen. Hij observeerde de draakjes. Op de werktafel stond een identieke draakje, onder een stolp. Steendood en vastgepind met naaldjes op een bloemetje, om zijn pracht te tonen. Het beest was verwaarloosbaar klein, nauwelijks groot als Nordaques hand, met dank aan de vleugels. De aanblik van de donkere poederogen op de knalrode vleugels bezorgden Nordaque een rilling. Hij voelde zich een beetje bekeken. Door een dood draakje. 'Het zijn Mobeese Jachtdraakjes.' De Allerhoogste Dappere legde zijn gerimpelde, met levervlekken overdekte hand liefkozend over de stolp. 'Zeldzaam. En meedogenloos in hun speurtocht naar Wilderen. Meneer Hunister, een jongeman met uw capaciteiten mag zijn leven niet zomaar vergooien. Dat is bijzonder slecht voor uw toekomst en onze reputatie. U kunt wachten in de gang, u wordt zo dadelijk opgehaald.' Nordaque vluchtte het kantoor uit en plofte op de stoel in de gang, naast de deur. Hij maakte zijn das los, het bovenste knopje van zijn hemd volgde.  'Zo dadelijk' vertaalde zich in anderhalf uur. Op het einde van de gang dook een magere kerel op. Met een ontevreden uitstraling die hem wonderwel paste. Hij marcheerde bijna de gang door, doelbewust richting kantoor en klopte aan zonder Nordaque ook maar aan te kijken, al zat die daar naast de deur. De deur ging open en weer dicht. Nordaque kauwde een tikje bezorgd op zijn onderlip, hij herkende de man van in het dorp grenzend aan De Unief. en zijn aanwezigheid hier beloofde niks goeds. 'Meneer Hunister, komt u maar binnen. Dit is de heer Danz,' stelde de Allerhoogste Dappere hem voor. 'Hij staat in voor uw werkstraf. Vier weken lang zal u iedere dinsdagmiddag en iedere zaterdagmorgen meneer Danz helpen met het uitvoeren van zijn job. Krijg ik een goed verslag op mijn bureau, dan begint u met een schone lei en verwacht ik goede resultaten zoals hoort bij iemand met uw talenten. Ik hoop dat dit even leerrijk voor u zal zijn als de lesblokken.'   (Inleiding van wat hopelijk een goed onderbouwd, logisch magisch getint verhaal zal worden, hahaha)

De Donderklif
69 1

Als personages eindelijk doen waarvoor ze geschreven zijn... (En hij deed er lang over)

(Stukje uit verhaaltje getiteld 'Nix', moment van grote opluchting voor mij want mijn 'held' had zich tot hier toe nogal afzijdig gehouden. Je zou toch denken dat wie het verhaal verzint, het voor het zeggen heeft :) Bij deze.) Cas lag, volledig aangekleed op zijn eigen brits met zijn bijl binnen handbereik. Hij verkeerde in een vreemde toestand van opperste alertheid en een roes tegelijk. Alles kwam hem scherp over. Hij spitste zijn oren.Herkende de voetstappen die zijn tent met grote passen naderende. Tabs. Cas veerde overeind. Hij had al post gevat naast William nog voor Tabs zijn aanwezigheid kon aankondigen. De tent zipte open, Eerste Hoger Officier in 't Veld Mauro Tabs liet de flap los. Het tentje trilde in de loeiharde wind. William ging met een lap tegen zijn lege oogkas gedrukt, overeind zitten. Er sloop een lepe grijns over Tabs gezicht toen hij Cas opmerkte. 'William staat onder mijn bescherming, meneer,' begon Cas op vriendelijke toon. 'Ter plaatse rust, soldaat, geen zorgen. Professor Liv zegt dat alles goed komt.' Beide soldaten ontspanden tegelijk. Cas voelde er weinig voor om het aan te stok te krijgen met Tabs, hij had hem min of meer trouw gezworen en Tabs droeg gehoorzaamheid hoog in het vaandel. 'Je krijgt de hoer terug.' De Officier zette een stap opzij. Nix stond, met zijn kleren in zijn handen geklemd, achter Tabs. Half in en half uit de tent. Cas opende zijn mond om de voor de hand liggende vraag te stellen. Nix hield zijn blik neergeslagen, van zijn gewoonlijke bravoure viel niets te bespeuren. Hij hield het bundeltje kleren beschermend voor zijn kruis. Cas verlegde zijn blik van Nix naar Tabs. De officier haalde zijn schouders op. Nix' lichaam vertoonde genoeg sporen van een bijzonder ruwe avond.  Ooit zou hij een keuze moeten maken, besefte Cas. Of tussenbeide komen of beslissen dat hij zich er niets van aantrok. Zo nadien eens polsen naar Nix' toestand proefde bitter en hypocriet. 'We vertrekken over vijf uur. Zorg dat jullie nog wat slaap krijgen, ik kan alle goede mannen gebruiken. En ik hoef zo'n afkeer niet meer te zien, soldaat.' Tabs keurde Cas, van de toppen van zijn schoenen tot hun ogen elkaar kruisten en wat Tabs zag, stond hem helemaal niet aan. De officier rechtte zijn schouders. 'Hij is een hoer, verdomme, niet één of andere hooggeboren snotaap. Ik doe met hem wat ik wil, wanneer ik het wil.' Tabs gaf Nix een klap op zijn achterwerk en met een wolfachtige grijns op zijn gezicht verdween hij. 'Hoe is William?' Nix schraapte zijn keel.  'Het komt wel goed.' William trok één wenkbrauw op, waar hij onmiddellijk spijt van had. Met een kreun van ellende ging hij opnieuw liggen. 'Echt, helemaal in orde,' wuifde hij verdere vragen weg.  'William heeft gelijk,' sprong Cas hem bij. 'Liv heeft er alle vertrouwen in. Weliswaar met één oog maar dat is overbrugbaar. We vinden wel een ooglapje dat hem beeldig staat. En jij?'  'Ken je dat gevoel dat iemand de grond onder je voeten wegslaat, keer op keer tot je eigenlijk niet meer weet of er nog wel zoiets bestaat als grond?' Nix woelde onrustig door zijn haren. Cas' mond viel open. 'Euh, nee, niet echt.' 'Juist, sorry. Het gaat prima, zoals gewoonlijk. Ik wil wel blijven kletsen maar ik moet een slaapplek zoeken. Ik ben moe en geen kans dat ze me met rust laten deze nacht. De officieren zijn nogal opgefokt.' Hij glimlachte zonder dat de lach zijn ogen bereikte.  'Je mag hier wel op de grond slapen, als je dat ziet zitten. Hoef je niet opnieuw naar buiten.' Cas knikte naar Nix' bed, waar William mottig lag te wezen. 'Sorry, ik hou William liever in de buurt, ik vertrouw Tabs helemaal niet.' Nix knikte gelaten, nam dankbaar een stel droge kleren aan van Cas en nestelde zich met een extra deken op de grond. Hij rolde zich op tot een bolletje. Hij huilde, besefte Cas tot zijn grote afgrijzen. Met grote ogen en een stijgend schuldgevoel lag hij te luisteren naar de gesmoorde snikken. 'Zeg iets!' gilde zijn innerlijk stem hem boos toe. 'Verzin iets zinvols, hij huilt! Wees een man en ga hem troosten!' Het koude zweet brak hem uit. 'Nix?' 'Laat me verdomme met rust, ik wil slapen,' snufte de jongen. 'Huil je?' 'Nee.' 'O, ik dacht...' 'Je dacht verkeerd. Hou je mond, Cas.' 'Juist.' Cas voelde er veel voor om gehoor te geven aan dat verzoek. Hij bekeek enkele minuten lang aandachtig het zeil boven zijn hoofd en hoopte dat de juiste, magische woorden er zouden verschijnen, liefst in neonletters zodat hij ze maar af te lezen had. Het zeil bleef donker. 'Ze hebben zich dus weer eens boertig gedragen,' stak Cas vol medeleven van wal in de hoop zijn geweten te sussen.' Wil je erover praten?' God, wat bezielde hem om DAT te zeggen, hij wilde er niets over weten! 'Ik praat niet over het werk,' kwam het betrapt en tot Cas' torenhoge opluchting. 'Ik ben het gewoon.' 'Daarom is het nog niet oké, Nix,' antwoordde Cas gemoedelijk, iets minder nerveus nu het gesprek niet dreigde uit te lopen op een pijnlijk verslag van wat Tabs met de jongen uitvrat.  'Wij hebben geen vakbond. Trek het je niet aan, het kan erger. Ik heb koud, dat is alles.' 'Euh, je mag wel bij mij slapen, als je wil.' Nix' ogen vlogen open, één en al wantrouwen. 'Ik wil niet,' zei hij kortaf. 'Ik lig hier prima.' Cas ritste zijn dikke slaapzak open en schoof wat op: 'Ik wil morgen niet aan Tabs uitleggen dat zijn favoriete hobby doodgevroren is op de vloer van mijn tent. Kom hier, Nix.' In het andere bed roerde William, het goede oog traande aan de lopende band maar het was zonneklaar dat hij, onder al die tranen, dreigend naar Cas loerde. Tot hun stomme verbazing bond Nix behoorlijk snel in, hij rammelde inderdaad van de kou.  'Schuif eens op, soldaat.' Cas herkende de eerste tekenen van Nix' onverschilligheid en ontspande, de jongen stond niet op het punt om hysterisch te worden. Het had wat voeten in de aarde maar na wat ongemakkelijk gefriemel en geschuif, lag Cas best comfortabel. Hij dimde het licht. 'Dat was toch geen verzoek voor seks, hé? Ten eerste heb ik er absoluut geen zin in en ten tweede, Tabs maakt je af als hij het ontdekt.' Nix lag tram op zijn rug, met zijn handen als een dode over zijn borst gevouwen. De achterdocht droop van zijn stem. 'Tabs maakt me niet af, hij vraagt hoogstens een bijdrage,' verzuchtte Cas. Tussen Nix' ogen kroop een diepe, bezorgde rimpel. 'Dat is geen antwoord op mijn vraag,' stelde hij droogjes vast. 'Ontspan, Nix. Ik blijf echt met mijn tengels van jouw schriele lijf. Je kwetst me, weet je dat?' probeerde Cas luchtig. 'Niet alle mannen zijn gevoelloze klootzakken.' 'Het spijt me van je tere gevoelens,' bromde Nix maar hij schikte zich toch iets makkelijker in bed. Ze lagen in stilte naast elkaar. Cas durfde nauwelijks ademhalen. De hoer kronkelde zich na een poosje slaperig uit het shirt. Hij nestelde zich tegen Cas aan, lepeltje lepeltje. De jongeman sjorde Cas' arm over zijn borst als een dekentje. 'Je houdt ze bij me weg deze nacht, ja toch?' ritselde Nix slaapdronken, nog niet bereid om Cas helemaal te vertrouwen. 'Tabs en de rest van de roedel, ik heb zo geen zin in een herhaling van deze avond. Zeker weten dat dit niet in mijn huurcontract staat.' 'Beloofd. En ja, je mag nog steeds mijn hand breken wanneer je denkt dat ik te handtastelijk word,' voegde hij er subtiel aan toe. 'Daar hou ik je aan.' Nix ontspande met een diepe zucht. 'Bedankt, ik voel me best veilig.' Hij gniffelde zachtjes en het bed trilde mee. Er viel een gemoedelijke stilte waarin Nix het waken ten slotte opgaf en in slaap sukkelde. 'Beschaam zijn vertrouwen niet, soldaat, of het mijne,' bromde William in de schemer. Cas herkende het onuitgesproken dreigement. 'Nooit, William, dat weet je. Ga ook maar slapen, ik waak wel over jullie allebei.' 'Mijn oog doet pijn, ik kan niet slapen.' 'Jouw oog kan geen pijn doen, het is weg.' Cas grinnikte, het was sterker dan hemzelf. Williams goede oog vlamde op, voordat hij glimlachte. 'Mijn oogkas dan. En Cas?' 'Hmmm?' 'Ik wil een lapje met sterren en planeten op. Glow in de dark, dat zou cool zijn.' 'Kan geregeld worden, denk ik. Ga slapen, maatje. Morgen wordt een lastige dag.' 'Ik red het wel.' 'Ik bedoel...' Cas wisselde over Nix' schouder een blik met zijn broeder. 'We moeten de officieren spreken, over Nix. Heb je gezien wat hij met die slinger deed?' 'Nee, Cas, ik had andere dingen aan mijn hoofd.' 'Hij weet zo'n ding goed te hanteren.' Cas overliep de beelden in zijn hoofd.  'Dus je geeft hem aan,' stelde William vast, overduidelijk teleurgesteld. 'Cas, hij vertrouwt je.' 'Ja, dat stoort me ook een beetje,' mompelde Cas.  Maar het was hem nu kraakhelder dat Nix precies wist wie er achter die aanvallen zat en waarom.  De jongeman roerde in zijn slaap, draaide zich om en kroop zo mogelijk nog dichter tegen Cas aan. Cas probeerde het vreemde gevoel dat zich roerde in zijn borst te negeren. Hij was soldaat, mensen beschermen kwam met de job. Het was een vanzelfsprekendheid, wist hij. De kleine lettertjes in zijn contract. Hij lag roerloos op de brits, bang dat de pootjes het zouden begeven onder het gewicht van de twee mannen als hij ook maar een scheet liet. Hij luisterde naar de fel opkomende wind, spitste zijn oren, alert voor de voetstappen van Tabs. Achter hem rommelden de stemmen van de soldaten op wacht. Cas overliep in gedachten zijn loopbaan. In zijn tweeëndertig levensjaren had niemand hem dat ooit gezegd.  Veiligheid was een groot compliment, dat doet iets met een man, vond hij.

De Donderklif
26 1

Spontane klaagbrief

Geachte meneer Tietze,   Ik hoop dat u op Azerty zit en meeleest, al is de kans natuurlijk klein. Nog niet zo heel lang geleden deed u onderzoek naar een aantal vervelende symptomen. U somde ze keurig op, misschien na het porren in een borstkas, en goot ze netjes in een lijstje, waarna u er de stempel 'vervelend, pijnlijk maar onschuldig' op drukte en misschien was de zaak dan geklonken. U diende het voorstel in, ik ga ervan uit vol goede bedoelingen en zette er uw eigen naam boven. Waarvoor dank. U was me onbekend. Maar ik was heel dankbaar voor uw project want zo kon de huisarst me geruststellen, al keek ze een beetje bezorgd. Ik was een spring-in-'t-veld. U leest het goed: was. Vervelend, pijnlijk maar onschuldig. Ik was euforisch, moet u weten. Heel gelukkig! Het was een ding, een echt iets, iets dat bestond en waar iemand zoveel jaar terug zijn naam aan schonk. Bedank daarvoor meneer Tietze, echt waar.  Afgeschreven als stress (onmogelijk), vrouwendrama (kan wel, ik ben een vrouw, maar drama is niet bepaald mijn ding) of 'psychologisch van aard', al was ik het heel zeker: zette ik mijn vinger op mijn borstbeen, tuitten mijn oren van het zeer maar misschien is dat ook mogelijk in de psychologie, ik weet dat niet.  Ik huppelde bijna het kabinet uit, zo gelukkig was ik. Met u, met mijn bijzonder begripvolle dokter en met een briefje in de hand voor de Kiné. Ik zou er nu snel vanaf zijn, dacht ik. De motivatie was groot. Nog steeds. Nu ben ik zes maand en drie zware paniekaanvallen later, gooi ik me in mijn vrije dagen in de zetel in plaats van me op een wachtend project te storten, omdat de werkdag slopend was geweest (het is iets als je het idee hebt in een strak korset te zitten, liefst eentje met een gebroken balein die dwars door je vel in je borstbeen prikt en dat dan acht uur moet volhouden). Mijn borstbeen kraakt nu zoals mensen hun vingers of knieën kraken... Het is onzichtbaar voor de anderen, alleen de kleur van mijn gezicht verraadt dat uw naamgenoot me lastig komt vallen. Maar ik schik intussen mijn dag naar uw project, je weet maar nooit dat ik plat op de vloer eindig, schuddend en ademhaling tellend. Zo ergens op een vreemde plek. Waar beleefde, onbekende en bezorgde mensen dan vragen :'Gaat het? Heb je iets nodig?' En ik denk (heel grof en onbeleefd en nog steeds tellend): 'Laat me verd*mme met rust, ik ben bezig!) Uit een paniekaanval raken vreet energie, dan mag je al eens onbeleefd zijn, denk ik. (Nadien, op het moment zelf tel ik. En ademen.) Drie in. Zes uit. Drie in. Zes uit.  Ja, ik gaf mijn personage in mijn verhaal paniekaanvallen, zo hard zit u in mijn hoofd.  Ik heb het zo een beetje gehad. Het doet pijn. Er zijn mensen die houden van pijn, ga die lastigvallen. Iemand die er weg mee weet. Het past me niet, het zit niet goed en ik mis mijn sprankel.  Frustratie staat niet in uw lijstje. Kunt u dat nog toevoegen, aub. En misschien in één pennentrek ook de oplossing, terwijl u toch bezig bent. Ik zou u alweer, heel erg dankbaar zijn.   Met vriendelijke groeten, Kat.  

De Donderklif
79 1

Soldaten en Prostituees II

(Zo is het hoofdstukje netjes afgerond. Deeltje 1 uit een klein Epos, als dat kan, getiteld 'NIX') De mensheid timmerde al een kleine eeuwigheid aan een weg doorheen het Barre land. Dat stukje wereld pronkte op geen enkele kaart. De zware tochten eisten doorheen de jaren een hoge tol: men mocht al van een geslaagde expeditie spreken als er iemand levend terugkeerde om te melden dat de anderen het niet gehaald hadden. Het Barre Land herbergde vele geheimen en liet zelden getuigen achter. Iedere expeditie bracht waaghalzen, avonturiers en professoren wat dieper de asvelden in, waar soldaten op een nieuwe plek een basiskamp uit de grond stampten.  Vandaag was de dag, glimlachte Cas tevreden bij zichzelf. Vandaag begon de eindsprint naar de voet van De Berg. Een tocht van enkele weken. Van kamp naar kamp, zeulend met al het materiaal en op het tempo van de trage professoren. Maar op het einde van de tocht zette iemand, de koploper van de expedities, voor het eerst voet op de helling. In gras. Groen gras. Dik, groen gras. Hij kon het zelf met moeite geloven. Glooiende hellingen vol groen gras, zo beloofde de folder. Niet dat hij deel zou uitmaken van die laatste groep, Cas' job was om de professoren te begeleiden naar het laatste basiskamp en geen stap verder.  Maar toch... hij zou het kunnen zien, dat gras. Misschien zelfs ruiken. Hij sloot zijn ogen en ademde heel diep in. De geur van gemaaid gras was hem onbekend maar zijn grootmoeder kon er lyrisch over doen. Cas' eigen moeder had hem ooit wel verteld dat de wereld overheersend groen was geweest, in een vaag en ver verleden. Cas kon zich daar niet eens een beeld bij vormden: hij was opgegroeid tussen as en stof. Niemand die nog wist hoe het kon gebeuren, wat er gebeurd was. De wereld verging. En toch niet helemaal. Cas verlangde wel naar iets groens en misschien wat betere lucht want hier op de Rand van de Wereld ademde hij vooral stof in. Alles smaakte een beetje zout. Hij maakte zijn rugzak, hij was intussen een ervaren pakker en tien minuten later verscheen hij op het appèl. Tot zijn stomme verbazing was hij niet de eerste. De jonge prostituee stond er ook, met een versleten rugzak over zijn schouder en een muts over zijn hoofd. Hij droeg een bril met licht getinte glazen en glimlachte verontschuldigend. Cas keek overdreven rond en kreeg een onaangenaam voorgevoel. De jongeman raadde zijn gedachten. Hij haalde gelaten zijn schouders op. 'Sorry, soldaat. Ik moet mee.' 'Mee?' Cas nam hem ongelovig op. De jongeman droeg een paar oude all-stars, een vuile broek en dito shirt dat hem weliswaar goddelijk stond maar verre van geschikt was voor de trip. 'Het vriest daar 's nachts en overdag regent het zure assen. Heb je niks meer geschikt?' 'Ik heb niets warm. De mannen willen me zonder kleren zien, soldaat, niet ingeduffeld.' Hij schonk Cas een blik waarop Cas kon opmaken dat hij dit ook wel moest weten. De hoer bezorgde hem een ongemakkelijk gevoel. 'Dit is het en dit zal moeten volstaan.' De jongeman kauwde op zijn onderlip zonder oog te hebben voor Cas' afdwalende gedachten. 'De heren officieren willen zo tussendoor hun pleziertje en huren mijn lijf voor de komende weken tegen een verzacht prijsje voor het aangedane leed deze ochtend, dus ik ga mee en vries waarschijnlijk dood. Niet dat het iemand iets kan schelen.' Hij zei het zo nonchalant dat Cas bijna lachte. Maar de jongeman maakte geen grapje. Hij vervolledigde de gastenlijst, samen met de oude, kranige veger. 'Sloms, meneer,' salueerde de veger met een sardonische blik. 'Ik ben gehuurd om het de officieren comfortabel te maken.' De dikke, felblauwe, nieuwe jas stond hem belachelijk. Zijn dunne schouders konden het gewicht van de parka nauwelijks dragen maar de grijsaard was duidelijk in zijn nopjes. Hij loerde verlekkerd naar de hoer.  'Vergeet het maar, Sloms. De eerste keer dat je een vinger naar me uitstak, kostte die ondoordachte handeling jou een oog, weet je nog? Jij kunt me niet permitteren, man, en voor geen geld ter wereld ga ik met jou naar bed dus kijk niet zo, ik krijg er rillingen van,' gooide de jongeman achteloos op. Sloms blafte een soort lachje. De hoer slaakte een hemeltergend diepe zucht. 'Alleen in jouw dromen, ouwe man,' mompelde hij. 'Alleen in jouw dromen.' 'Als ik mijn werk goed doe,' de veger stond op de toppen van zijn tenen en bracht zijn tandloze mond tot bij Cas' gevoelig oor. 'Dan is hij mijn beloning.' Hij maakte een bijzonder suggestief gebaar. Cas mompelde iets en maakte zich uit de voeten. De anderen druppelden uit het hotel, de ene al meer geladen dan de ander. Ze namen de nieuwkomer ongelovig op. 'Hij gaat mee,' blafte De Officier met het blauwe oog en smoorde met een woeste blik, dat teniet werd gedaan door dat blauwe oog, alle verdere opmerkingen in de kiem. 'Ik zoek een degelijke outfit voor hem,' wierp Cas op. 'Hij kan zo echt niet mee.' 'Jij blijft hier, soldaat, die hufter is mijn zorg, niet die van jou,' beet De Officier hem toe. Cas klemde zijn kaken op elkaar. De hoer gluurde vanuit zijn ooghoeken naar Cas en knikte, dankbaar voorde poging. 'Iedereen klaar?' De expeditie werd uitgezwaaid door het voltallige hotelpersoneel en een hoop smachtende jongemannen die stuk voor stuk met tranen in de ogen hun gezel uitzwaaiden. De jongeman liep de vierde in de rij, vlak achter De Officier. Hij beschikte over een verrassend goede conditie, zag Cas tevreden. Hij hield moeiteloos het tempo bij, met een energieke tred en rechte rug. Als een kind op dagtocht. Cas zelf sloot de rij, zijn vaste plek. In zijn hand rustte een stevige bijl, het enige nuttige wapen op zo'n tocht en handig voor allerlei andere klusjes. Hij kon over de koppen kijken, tot helemaal vooraan. De rij telde 23 leden: tien geoefende soldaten met een goede staat van dienst in het Barre Land, vijf hogere officieren op zoek naar eer en glorie, één jongeman op all-stars om de bedden warm te houden, één veger zonder duidelijke taak en zes professoren op de missie van hun leven: op zoek naar die ene plant die vrouwen terug in staat stelt om dochters te krijgen voordat de mensheid alsnog uitstierf...   

De Donderklif
43 1
Tip

Soldaten en prostituees

(Update: hier ´tip van de week´ worden, is mijn grootste schrijfprestatie ooit. De mooie woorden deden deugd, waardering is altijd fijn. Hartelijk bedankt dus voor deze eer!) Half vijf in de ochtend. Cas duwde met zijn schouder de houten deur van het barak open, zette zijn kop koffie op de trede van de veranda en rekte zich uitgebreid uit tot de spieren in zijn lichaam de herinnering aan het veldbed kwijtspeelden. De wolken hingen laag. Donkere, bewegingloze massa's, gevuld met stof en as. Het goedje, verrijkt met vocht, dwarrelde als sombere sneeuw naar beneden en vormde een grijs, kleverige laagje op de daken en paden tussen de verschillende barakken. De gebouwen stonden opgesteld in een U-vorm, aan de rand van de Gekende Wereld. Cas zocht zijn laarzen, op de plek waar hij ze gisterenavond had achtergelaten en draaide ze om. Drie kleine schorpioenen en één nijdige spin sprintten verrast weg, op zoek naar een veiliger schuilplek tussen de kieren van de trap. Hij trok zijn laarzen aan, nam de kop dampende koffie en ging op de trap zitten om te genieten van de zeldzame rust. Zijn blik gleed loom over de grijze wereld, tot zijn ogen bleven rusten op de enige andere wakkere ziel op het hele domein. Een man, kromgetrokken door de leeftijd en het barre klimaat, stond, dik ingeduffeld tegen de kou, als een bezetene te vegen. Propere trappen voor de heren in het hotel, dat was zijn 'raison d' être'. Alsof hij Cas' blik voelde, hield de grijsaard op en stak bij wijze van groet de borstel in de lucht. 'Ik betaal hiervoor, hoer!' Cas zette behoedzaam zijn kop koffie neer. Hij en de veger keken als afgesproken naar de witte tent, opgezet naast het hotel. De ruzie liep hoog op, al kon Cas niet begrijpen waarover het ging: wie het ook was, was te dronken om goed te articuleren. 'Laat me verdomme los!' Cas slaakte een diepe zucht. Ruzie in het bordeel eindigde meestal in drama. En tranen. Een hoop tranen. Hij mocht de hoeren niet zo, teveel show en gedoe. De veger veegde niet langer. Hij omklemde de steel van zijn borstel als een wapen. Zijn ogen schoten heen en weer tussen de tent en Cas. Het werd moeilijk om deze onuitgesproken vraag te negeren, besefte hij. Hij hees zich met tegenzin overeind, nam afscheid van zijn heerlijke koffie en slenterde op zijn gemak naar de tent. Als de man in kwestie eerlijk betaald had, dan verdiende hij nog wat tijd maar dat rechtvaardige natuurlijk niet om de hoer de tanden uit te slaan. Cas voelde er niet veel voor om te storen. De hoeren hoorden bij het hotel, al was dat een grote naam voor het bouwvallige houten bouwwerk aan de rand van de wereld. Cas was een lange, slanke gespierde man en met zijn 32 lentes al één van de meer ervaren rotten in het vak. Dit was zijn zeventiende trip naar de Rand van de Wereld en bijgevolg de zeventiende keer dat hij hier gestationeerd was en ruzies oploste tussen dronken heren met sterren op hun schouders en de hoeren. Zelden zag hij twee jaar na elkaar hetzelfde gezicht terug in de witte tenten. Hij maakte zich geen zorgen om hen, ze vormden een gewaardeerd deel van de accommodatie van het hotel maar telden niet mee. Cas kon niet toestaan dat één van zijn bazen eigendom van het hotel vernielde. Daar kwam papierwerk van. En nog meer drama.  Cas passeerde de veger, die met kleine, scherpe oogjes naar hem opkeek. De man wees, met het uiteinde van zijn borstel naar de tent. Zijn oogjes schitterden van opwinding bij de volgende schreeuw. De tent daverde op zijn stokken.  Hij grijnsde wellustig. 'Geen spek voor jouw bek, man,' zei Cas vriendelijk. 'Als hun baas merkt dat je naar hen staat te gluren, word je op staande voet ontslagen.' En hier, in de deze uithoek van de wereld, stond dat gelijk aan langzaam wegteren. De grijns verbleekte.  Ze schrokken allebei van een soort grom, gevolgd door een vreemde snik waar Cas een beetje onpasselijk van werd. Daarna keerde  de stilte terug. Cas haastte zich richting tent en tingelde zachtjes met het belletje. 'Meneer, is alles goed daarbinnen?' 'Cas, moei je niet,' sprak een zware stem, donker van opwinding en drank. Cas propte zijn handen in zijn broekzakken en ging staan wachten. Hij stond beleefd met zijn rug naar de tent gedraaid, wat op afstand en luisterde naar het gehijg en gekreun. Kort daarop waaierden de flappen open. Er dook een man naar buiten, met zijn uniformjasje over zijn schouder gedrapeerd. Hij keek tevreden uit zijn ogen en spotte Cas. De Officier gooide de flap dicht.  Cas sprong in houding. Zijn baas trok zijn vestje aan en knoopte zijn broek dicht. Zijn oog kleurde voorzichtig paars. 'Die kan jij je niet veroorloven, man.' Hij floot tussen zijn tanden. 'Het is een wild schepsel en wat een lijf.'  'Ik hoorde geruzie,' antwoordde Cas rustig. Het gezicht van de man betrok. Hij loerde met waterige oogjes naar de tent en slaakte een bodemloze diepe zucht.  'Zorg dat die hoer toonbaar is voor het ontbijt. En geen woord hierover, soldaat.' 'Ja, meneer.' Cas keek hem na en dook de tent binnen. Hij liet de flap openstaan en zijn ogen wenden langzaam aan de schemer.  'Licht?' 'In de hoek,' kwam het gesmoord vanuit de duisternis. Cas rommelde onhandig met de lamp, het was een antiek geval op zonnebatterijen en kwam maar moeizaam tot leven. Hij stond onbeholpen in de hoek met het ongemakkelijk gevoel dat hij de hele ruimte vulde. 'Is alles goed met u?' vroeg hij toen maar. In het spaarzame licht van de lamp stond een man, hoogstens twintig jaar oud, slank en fijn gespierd. Zijn huid had de kleur van warme aarde. Cas' mond viel open: hij kende alleen maar grauwe, bleke mensen. De jongeman negeerde Cas compleet en woelde met zijn beide handen door een wild, jongensachtig kapsel. Hij bestudeerde aandachtig de toppen van zijn vingers. In het gele licht kleurden zijn haren groen, vol parels en samengeklitte lokken. Cas hervond zijn stem toen een paar bruine ogen hem vragend aankeken. 'Kan ik u helpen?' Zijn accent kwam Cas niet bekend voor. 'Als u ook wil,' de stem haperde even. 'Dan moet u een afspraak maken met mijn baas,' vervolgde hij koeltjes. 'Niet echt,' glimlachte Cas. De jongeman knikte en raapte een hoop kleren van de grond. Er zat bloed aan zijn vingers. 'Bent u beschadigd, moet ik iets rapporteren?' Cas nam zich voor om de officieren eens streng toe te spreken in verband met hun omgang met de lokale hoeren. Dit exotisch exemplaar kostte waarschijnlijk een fortuin. De jongen snoof zachtjes, wilde iets zeggen maar slikte de woorden weer in. 'Nee, ik ben in orde. U mag gaan, soldaat, maar bedankt voor...' Alle bloed trok vervolgens uit zijn gezicht. Hij wankelde, greep naar het kastje bij het bed om houvast te zoeken, vond het niet en ging met een zucht onderuit. Cas vloekte binnensmonds. 'Flauwvallen en drama, altijd hetzelfde.' De donkere haren kleefden samen van het bloed. Cas keek naar buiten, waar zijn officier was verdwenen. Grote kans dat hij die jongen met zijn hoofd tegen de bedrand heeft geknald om hem iets meegaander te maken, bedacht hij somber. De jongeman zag er eerder het pittige type uit. Cas hurkte neer en kneep zijn ogen tot kiertjes. De prostituee had op zijn ribben een kleine tatoeage van een bloem. Het was fijn werk, merkte Cas respectvol op. Hij viste het shirt die de jongeman had opgeraapt van tussen de slappe vingers en maakte die nat met water van het glas op het kastje. De wimpers trilden toen hij de natte stof tegen de buil drukte. De jongeman greep Cas' arm om niet te kantelen en ging op de rand van het bed zitten, met zijn natte shirt tegen zijn hoofd gedrukt. Hij liet het shirt in zijn schoot vallen en keek verbaasd naar het bloed. Zijn ogen werden groot van ongeloof. Cas hurkte voor hem neer, hij voelde oprecht met de jongen mee. 'Je was bewusteloos, ik denk dat hij alles met je heeft gedaan wat hij wilde, vriend.' Hij klopte de jongeman op zijn knie. 'Red je het verder?' De ochtenddienst riep, over een kleine drie uur vertrok de expeditie richting de Rand van de Wereld. Cas werd geacht mee te gaan om de dure professoren te beschermen. Hij liet de beduusde jongeman achter. De veger stond nu al drie treden hogerop en veegde alsof zijn leven ervan afhing. Nog zes treden te gaan. Stof schoof van links naar rechts en terug. Hij keek op, zijn ogen flitsten naar de tent. 'En?' vroeg hij verwachtingsvol. Cas draaide zich om. De hoer stond in de tentopening, intussen gekleed in een vuile broek. Hij beende, met een emmer in zijn hand en met nijdige lange passen, doorheen het neerdwarrelende stof richting waterbekken. 'Zie dat eens,' kwijlde de veger. 'Hij komt van daar.' De borstel wees richting Rand van de Wereld. 'Ik betwijfel het,' antwoordde Cas vriendelijk. Zijn ogen bleven iets langer dan nodig rusten op de elegante verschijning. 'Zeker weten van wel,' piepte de veger gekwetst. 'Ik was er bij. Hij komt van daar, van de berg.' 'Hij lijkt me niet te genieten van zijn job. Als hij van daar komt, zoals jij beweert, dan kan hij terugkeren. Toch?' De oude man zond hem een duistere blik toe. 'Beschuldig je mij van liegen? Hij komt van daar, waarom hij niet terugkeert, is zijn zaak en die van zijn baas. Maar ik zeg je, hij is onbetrouwbaar.' 'En dat geloof ik dan weer onmiddellijk. Bedankt voor de tip.' Cas glimlachte naar de veger. Hij liet de man achter op de veranda, in het gezelschap van zijn borstel en stapte het gebouw binnen. De meeste officieren zaten al aan het ontbijt. Ze groetten hem kort en Cas schoof aan bij zijn eigen mannen, met een goed gevuld bord en een tweede kop koffie. 'Problemen gehad?' Zijn tafelgenoten zaten breed te grijnzen. Eén van hen knikte naar de officierstafel, waar een man met een blauw oog zat. 'Hmm, hij sloeg een hoertje bewusteloos om zijn gang te kunnen gaan,' mompelde Cas. 'De smeerlap,' bevestigde Cas' beste maat. 'Officier Gilles staat gekend voor zijn grove manieren. Wauw, kijk daar eens. Hé, schoonheid, tijd voor mij?' Ze draaiden allemaal hun hoofd richting raam. De jongeman stond nonchalant tegen een waterreservoir geleund, met zijn handen in zijn zakken. In gesprek met een collega. Het contrast tussen beide kon niet groter zijn. De ene bleek, met de blauwe, ongezonde tint van iemand die het niet zolang meer zou rekken. De haren hingen futloos over het scherpe gezicht. Daarbij leek Cas' nieuwe kennisje zo uit vakantie te komen. Hij lachte vrolijk, ging flirtend met zijn hand door zijn haar en sloeg zijn ogen op, richting de soldaten. Hij stak prompt zijn middelvinger op naar de toeschouwers, nam de emmer en beende gezwind terug naar zijn stekje. Zijn bleke collega volgde hem op de voet. 'Heren.' Het gelach en gejoel viel stil. 'Heren, even jullie aandacht. Vandaag is de dag...' Cas luisterde maar met een half oor. Hij kende de speech intussen uit het hoofd.  Maar vandaag was de dag...  

De Donderklif
129 4

Romantische dialogen door onromantische schrijvers... (Quote 2, gekozen door ander lid van dit duo)

'Jij ziet er... betoverend uit,' ritselde hij zachtjes in zijn oor. 'Je wilde 'ziek' zeggen, is het niet?' Kortaf, daar ging de romantiek. 'Ook ja, maar betoverend wint.' 'En onweerstaanbaar?' 'Altijd.' 'En sexy?' 'Drijf het niet te ver, lief.' 'Ga je me nog kussen, barman?' 'Hmmm, als ik je kus, zal ik me niet kunnen gedragen. Sexy, o absoluut...' Hij hapte naar adem, dat bederfde de sfeer een beetje. 'Doe ik je pijn?' 'Nee,' loog zijn lief. 'Of ja, maar het is niet erg.' 'Zeg dat niet, alsjeblieft, zeg dat niet.' Hij streek het haar uit de ogen van de man waar hij zielsveel van hield. 'Je ziet er...' 'Oh, komaan, je mag het heus luidop zeggen,' spotte zijn lief. 'Ga ervoor.' 'Goed.' Hij zuchtte en gaf het op. 'Je ziet er ziek en heel erg moe uit.' Hij kuste hem zachtjes op de lippen. ´En betoverend, onweerstaanbaar en heel sexy,´ prevelde hij in zijn liefs hals en daarmee joeg hij een huivering van plezier door het gekwelde lichaam. Zijn lief draaide zich om, leunde zwaar tegen hem aan en sloot zijn ogen. 'Dit is mijn favoriete plekje in de hele wereld,' ritselde hij zachtjes.  'Is er iets wat ik voor je kan doen?' mompelde hij in zijn haren. Hij vlijde zijn armen rond zijn middel, zachtjes, om hem geen pijn te doen. Zijn duimen streelden het stukje buik, net boven de rand van zijn broek. Meer zat er niet in deze avond. 'Nog wat blijven staan, dat volstaat wel. Ik wil hier gewoon eventjes blijven staan.´   * Namen van personages zijn bij de schrijvers gekend.  * Bron: De Dievenliga (Home-made creatie) * Met steun van Alice ( En ja, ik had het nodig dus waarvoor dank)  

De Donderklif
30 2

Het onlogisch dagboek van een tijdreiziger... (een romantisch niemendalletje)

De eerste dag van mijn verlof kondigt zich somber aan : de wolken zijn loodgrijze gevaartes aan de horizon, zwaar van de regen. Geen spoortje blauw te bekennen. De hele straat kleurt enkele tinten donkerder dan gewoonlijk dankzij de vele, vele regen. Ik manoeuvreer mijn fiets kortaf naar links als een autoportier open zwaait. De bestuurden kijkt me boos aan, ik moet maar leren uitkeken, blaft hij me toe als ik boos op mijn fietshelm tik en hem toeroep dat zulk gedrag de reden is waarom fietsers een helm dragen. Het lucht op. Maar niet helemaal. Ik ben zenuwachtig, een bijzonder onaangenaam nijpend gevoel in mijn onderbuik. De eerste regendruppels, de voorbode van de aangekondigde stortvlaag, laten niet lang op zich wachten. Voor mij, op het marktpleintje, slaat de kerktoren twee keer. Ik ben met opzet te laat. Ik parkeer mijn fiets in het rek, drop de helm in de fietszak en staar enkele seconden naar de kerktoren. Twee na twee. Hij zou er al moeten zijn, al tien minuten, volgens het schriftje. Ik ga de tearoom pas binnen als de wolkbreuk helemaal losbarst. Rondom mij slaken mensen verraste gilletjes, iedereen zet het op een spurtje, richting de tearooms die gouden zaken doen. Ik schuif mee naar binnen. Het is er warm en luid: vol foeterende mensen die hun beklag doen over het weer. 'Stap eens een beetje door, je blokkeert de ingang,' komt het vriendelijk van achter mij. Een oudere man, gehuld in een dikke winterjas en met zijn kletsnatte pet in zijn handen, glimlacht verontschuldigend. Ik maak, onder het mompelen van een vaag excuus, wat ruimte voor de uitgeregende gasten. Hij is er niet. Ik hoef niet eens twee keer te kijken: meerdere tafeltjes zijn bezet maar hij is er niet. Ik sta verloren in het midden van de tearoom en kies dan maar een tafeltje bij de bar, met zicht op de kerktoren en het station. Mijn hoofd vult zich langzaam met gruwelijkheden. Ik kan, ter plekke, vijftien redenen bedenken waarom hij niet is komen opdagen en geen één van die redenen is leuk. Hij is er niet. Dat is de enige volzin in mijn hoofd. Hij is hier niet. '... warme chocomelk, alsjeblieft,' antwoord ik automatisch op de vraag van ober, zonder ook maar op te kijken. Ik rommel in mijn handtas en gooi alle spullen één voor één op de tafel. Het echtpaar naast me kijkt me bevreemdend aan. Op de bodem van de tas, netjes ingepakt in een plastiek zakje, ligt een schriftje. De rug is drie centimeter dik, het boekje heeft een kaft van afgesleten leer. Het is gebonden, niet niet gelijmd. De hoekjes zijn afgrond door het jarenlange gebruik en sommige bladzijden zitten los, netjes op hun plek, maar los. Het heeft de regenbui goed doorstaan. Ik bedank het meisje dat plots naast me opduikt voor de chocomelk en slaag erin nu wel te glimlachen. Het boekje is mijn 'datingapp'. De enige manier om hem terug te vinden in de chaos van dagen, maanden, jaren en eeuwen. Er zit geen logica in, niets is op orde. Op iedere pagina waar mijn naam in voorkomt, kleeft een gele post-it. De deur gaat open. Ik kijk vol verwachting op. De dame bij de deur vangt mijn blik en ik krijg een stralende glimlach voordat ze plaatsneemt aan een andere tafel. Ik adem heel langzaam uit. Niet van plan te huilen in een overvolle tearoom, alleen aan een tafeltje... het vraagt enkele seconden van intense concentratie om de tranen terug te dringen. De klok slaat één keer. Half drie. Hij is hopeloos te laat. De knoop in mijn maag trekt zich nu definitief dicht: er is iets gebeurd. Het boekje ligt als bewijs op tafel: ik heb het maar open te slaan en te kijken. Als de brieven, notities en flauwe grapjes eerder stoppen dan gisteren, dan heeft hij het deze keer niet gehaald. Geen brieven meer die beginnen met 'Allerliefste Fien', niks. Als ik kijk, dan weet ik het. Ik roer als een neuroot in de chocomelk, de warme drank druipt over de randen tot op het bordje en nu krijg ik ronduit een boze blik van het echtpaar. Zo kliederen, op mijn leeftijd... Ik haal het boekje uit het zakje: hier blijven zitten om te wachten tot hij eventueel, al dan niet, misschien opduikt is belachelijk. Rondom mij wordt het stiller. Alsof de wereld zich samen met mij voorbereidt op de lege pagina's. Het is heet geworden in de ruimte, alle gesprekken worden gedempt door het beuken van het bloed in mijn oren. Als ik de kaft opensla, lacht een zomerse versie van mezelf me toe. De foto dateert van enkele maanden terug. Ik vond hem vorige zomer, in het hartje van Frankrijk. Het stond op pagina 205 van zijn dagboek: Dordogne. Tien minuten later boekte ik de trein en een hotelletje precies in het dorpje waar hij zijn notities maakte. Hij is altijd bijzonder keurig met de datum en de plek, ook al is al de rest van zijn brieven één vrolijke boel en onzin. Hij dook op, in een oud kerkje, met de hamer nog in zijn hand. 'Ik stond hier balken te kloppen voor die kerk,' was zijn begroeting. De andere toeristen keken wat vreemd op. Hij is er niet, hij is er wel... het heeft te maken met het licht en geluid, vermoed hij. Ik heb er geen theorie over. Het maakt ook niks uit, de eerste keer dat ik hem zag, dook hij pardoes op voor mijn fiets. Ik kegelde hem zo omver, kafferde hem uit maar dat had niet zo veel nut: hij zag er hopeloos verloren uit en keek met wazige blik naar de drukte om hem heen. Rechtstreeks uit 802 N.C, zo leerde ik drie uur later. En ik bood mijn excuses aan voor zijn gekneusde ellenboog, die hij aanvaardde, samen met een pak frietjes als compensatie. 'Mijn tijd', is zijn thuisbasis. Hij is hier geboren, deze jaren zijn zijn ankerplek. Hier duikt hij regelmatig op. Om dan voor dagen, weken of maanden te verdwijnen naar een plek op de tijdbalk. Vijf jaar geleden (voor mij, niet voor hem) vond ik een pakje in de post. Een dagboek, volgekrabbeld. Zo uit Noorwegen, waar hij, volgens het dagboek, precies 28 uur lang was geweest.  'Zoek me, ik schreef ieder moment met jou erin,' stond er op het bijhorende briefje. En dat doe ik. Altijd. Hij is de moeilijkst mogelijke date ooit. Ik moet hem terugvinden in de kribbels, de notities en de dagboekfragmenten en hopen dat we elkaar treffen. Of niet. '16 januari, 2025...' dat stond er eergisteren nog niet, gisteren wel. 'Thuis. Ik ben thuis. Zoek me, om half twee, in het oude dametjes café tegenover het station. Ik zie je daar! Tot straks! Dikke kussen en...O, bestel pannenkoeken voor mij, en chocomelk...' Ik ken de woorden intussen uit het hoofd. Zijn woorden. Ik nam de fiets. En hij is er niet. Hij is er niet! Ik hou mijn adem in en blader door het dagboek. De post-it hangt er nog steeds. '16 januari 2025...' De rest is leeg. Hij is gestopt met schrijven na het noteren van de dag. Ik giet mijn intussen sterk afgekoelde chocomelk in één keer naar binnen en staar door mijn tranen naar de lege pagina. Niks. 'Gaat het, meisje?' De vrouw naast me kijkt me vol medeleven aan. Ik snuf, veeg mijn neus af aan mijn mouw en knik. Maar ze let er niet op. Over haar brilglazen heen staart ze naar mijn boekje. Ik volg haar blik. '... de trein is te laat! Typisch!' Staat er in rode balpen. 'Geen plek om te zitten, hoe kan het ook anders. Ik hoop dat Fien dit leest voordat ze denkt dat ik er niet raak. Fien, ik wil nog steeds die warme choco! Ik kom eraan, ik sta in de trein, ik kom eraan...en...' Ik kruis de blik van de vrouw. Haar ogen, nog extra vergroot door haar brilglazen, puilen uit. Ik voel de lach borrelen. De deur waait open en een kille, natte wind drentelt door de warme ruimte, in het gezelschap van een luidruchtige bende doorweekte studenten. Ze mopperen. Ze bellen. Ze roepen in hun gsm naar hun ma dat ze aangekomen zijn en een lift verwachten. Hij valt op: in een doorweekt hemd, geen trui en geen schoenen, zo uit één of ander landelijk oord geplukt door de speling van het licht. Het water druipt van zijn haren. Zijn ogen, nog wat wazig van de trip, doorzoeken rustig de ruimte. 'Hé, pas op, man,' moppert één van de studenten. 'Désolé,' glimlacht hij. En de zon breekt door. Ik spring zo snel overeind dat mijn stoel op de grond klettert en mijn kop chocomelk van de tafel valt. Hij zet net op tijd zijn plunjezak neer. 'De trein was te laat,' fluistert hij, als ik eindelijk in zijn armen duik.    Einde.

De Donderklif
56 1

Amateurschrijvers die gelezen willen worden, dat is toch pure ijdelheid, nietwaar?

Dialoog van de dag, herhaling van gisteren. Ik: 'Hallo, mag ik iets vragen? Zij: 'Natuurlijk.' Ik: 'Mijn naam is Kat en samen met een vriendin heb ik een projectje lopen. Mogen we een postertje ophangen?' Stilte. Ik tover een oudroze gekleurde map uit mijn tas en probeer zelfzeker maar niet arrogant uit mijn ogen te kijken. Heb nieuwe oorringen in, misschien helpt dat.  Ik: ´Het is A4 formaat, het is in verband met een verhaal en... ' Zij: 'Nee, dat kunnen we hier niet doen, tenzij het over de streek gaat.' Ik, verbaasd omdat ze niet eens kijkt naar het postertje en het zomaar afschrijft: 'De streek?' Zij: 'We leggen hier alleen boeken over de streek, al de rest verkoopt niet.'  Ik: 'O, nee, u hoeft geen boeken te verkopen hoor. We vroegen ons af of we gewoon het postertje hier kunnen hangen, omdat ze het ook bij u kunnen bestellen. Niks meer, ik snap ook wel dat u veel zulke vragen krijgt. Het is gewoon een postertje zodat mensen van het bestaan weten. Ik kom het zelf weer weghalen.' Ik heb mijn lijn geoefend, vlotjes en vriendelijk. Dit is poging 4, ik leer bij. Maar nog voor ik aan het slotstuk kan beginnen, weet ik al dat het een verloren zaak is. Ik heb een voorbeeldboek bij, ze bladert er in hoogtempo door. Ik tel de seconden. Eén. Einde bereikt. Zij: 'Nee, dat doen we hier niet. Dat zal hier niet verkopen.' Ik zeg maar niks over de stapels mooi glinsterden Young Adult boeken vol magische wezens en wonderlijke werelden daar achter mij. Ik : ´Juist... euhm, bedankt voor uw tijd.' Zij: 'Ik hang het misschien op, laat maar liggen.' Ze trekt een lade open, schuift A4'tje erin en duwt lade opnieuw dicht voordat ik kan zeggen: 'Ik neem het dan wel terug mee want ik heb er niet zo heel erg veel.' Zij, met een vriendelijke glimlach: ´Nog een prettige dag verder en succes hé.' Ik druip in stilte af, vraag me af waar ik zat met mijn gedachten en vervloek diegene die de uitspraak 'Waar een wil is, is een weg' uitvond. Die probeerde nog nooit een postertje voor een project aan de man te brengen, dat is zeker.  Ijdelheid, dat is het. Ik wilde het verhaal schrijven en ik heb het geschreven. Zou moeten volstaan, denk ik, bij het verlaten van de winkel. Gelezen willen worden is pure ijdelheid. Een posterje. A4 formaat. Voor een boek. Op een plek vol boeken. Ik ben van de streek, denk ik dan maar dat telt waarschijnlijk niet...  Morgen opnieuw. Of niet, limiet van afwijzingen is bereikt. Dit gaat niet eens over een boek maar over een A4'tje. Tja. Muffins bakken voor de Warmste Week was makkelijker geweest... maar dan had ik natuurlijk de afwas :)  

De Donderklif
67 5

Publicaties

We schreven twee verhaaltjes bij elkaar als projecten voor De Warmste Week maar niemand krijgt ons nog zo gek om dat nog eens te doen  :).

* Oudpark (Roepnaam Elion I)

* Het Kleurloze Kasteel (Roepnaam Elion II)

* De Dievenliga (Elion III en laatste)

* Huidig project 'Nix', inzending wedstrijd ONnee 2025

Prijzen

* We wachten op een Oscar, na de verfilming van Elion uiteraard.

* 'Nix' won tegen alle verrassingen in de tweede ronde van de wedstrijd dus verdient hier een eervolle vermelding.

 

Varia

Leesplezier en schrijfplezier worden onderschat, soms mag iets gewoon leuk zijn, zonder dat het een maatschappelijk pijnpunt aankaart of een standpunt inneemt over welk heikel onderwerp dan ook.

Soms is een avontuur meer dan genoeg.

Oudpark is een avontuur.

Het Kleurloze kasteel ook.

De Dievenliga brak mijn hart.

Nix was ver buiten mijn comfortzone, wat ook weer leuk was. 

Just for fun.