Gaartijd - De Windmolen

Pons
31 mei 2024 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket

“Achter de muur van de oude verkoolde fabriek pronkte een enorme metallieken wiek op een steel. ‘Windmolen’ zei bijna niemand hier. ‘Gedrocht’ en ‘lawaaimaker’, hoorde ik meer. Het was veel groter dan ze in de gemeenteraad gezegd hadden, zei Jacky, en ik geloofde hem, want hij was daar veel mee bezig en mij interesseerde dat niet. ‘Het brengt op’, zei mijn vrouw vaak, ‘als ge er een aandeel van hebt, ten minste. Louise haar man heeft er een paar gekocht.’ Het was duidelijk dat ik niet de man van Louise was, noch zijn vernuft had. ‘Om wat mee te doen, uw life coach mee betalen, zeker?’ had ik gezegd.”

“Op een rare manier leek die molen groter als ge verder af waart en werd die kleiner als ge dichterbij kwam. Hij was even majestueus als die grote gouden Christus ergens op een berg in Brazilië, die over de sloppenwijken waakt. Ik ging op een bank zitten en zag de wieken op ‘t gemak zakken en dan weer naar boven draaien, gelijk de wijzers van een kalm op hol geslagen horloge. Mijn ogen vielen toe van die rondjes en ik moet even gelukzalig geslapen hebben op die bank. Toen ik weer wakker werd, maalde de turbine trouw verder. Ik kreeg honger van zoveel arbeid en keerde terug naar huis.”

“Ik hielp de sla zwieren, tot mijn vrouw en ik door dat ratelend geluid van de slazwierder onze bel hoorden. We schrokken allebei omdat we niemand verwachtten. Mijn vrouw veegde rap haar handen af aan haar schort en liep de gang in. ’t Is voor u!, riep ze nog geen seconde later.”

“Het was Jacky, met Erwin van de gemeenteraad. Erwin kwam op voor een nieuwe partij, Lijst de Stad of zo. In zijn kostuum met zijn zwarte leren schoenen zag hij eruit alsof hij nu al de burgemeester was. Hoewel ik de zon op mijn kale schedel voelde branden, hield hij zijn kostuumvest aan.”

‘Meneer Coorevits’, zei hij, en ik probeerde mij te herinneren hoe lang het geleden was dat iemand mij nog met meneer had aangesproken.

‘Uw vriend Jacky vertelde mij dat u het ook moeilijk heeft met de veranderingen hier.’

‘Wie? Ik?’, zei ik.

‘Ja Fernand, gij vindt het toch ook erg dat onze winkels toe gaan.’, zei Jacky. In tegenstelling tot Erwin droeg hij een te korte T-shirt waar zijn dikke buik van onder kwam. Zijn haar was gegroeid en hij bond het in een dunne staart. De bleke grijze haren leken op riviertjes tussen de donkerdere slierten.

‘Ja, ik kwam graag naar uw krantenwinkel, Jacky.’, zei ik, ‘maar gij hebt zelf beslist om ermee te stoppen, meen ik.’

‘Omdat hier geen kat meer het dagblad koopt.’

‘Ik wel.’, zei ik.

Erwin zag dat hij moest tussenkomen omdat de show niet de goede kant op ging.

‘Als wij hier iets nieuws krijgen, dan zijn het vreemdelingen, of een grote windmolen die ze in de grootstad niet naast hun deur willen. Wij zijn de vuilnisbak’, zei hij. Hij in zijn sjiek kostuum en ik op mijn sloffen en Jacky in zijn vuile t-shirt.

‘Ze pakken ons werk af’, zei Jacky, ‘ze zijn met weinig content. Of ze zitten op de dop.’

‘Wie?’, vroeg ik.

‘Wel, die vreemde die hele dagen op een bank zitten te niksen en bloempitten eten en op de grond gooien, en wij mogen het allemaal opkuisen, terwijl hun vijf kinderen buiten roepen en tieren en hun vrouw binnen kookt.’, zei Jacky. Er vloog wat speeksel uit zijn mond op mijn hemd.

‘Met haar hoofddoek op. En lange mouwen’, voegde Erwin toe, ‘Zeg nu zelf Fernand, met zo een weer, dat ze niet smelt!’ Er stonden zweetdruppels op zijn voorhoofd, ze liepen langs zijn slapen en nek op de zwarte kraag van zijn kostuumvest.

‘En wat wilt ge dat ik daaraan doe?’, zei ik.

‘Stemmen op ons’, zeiden ze, ‘dat het hier weer van ons wordt. Dat wij hier terug de baas zijn. Gelijk vroeger. Dat we kunnen eten wat we willen. Stoofvlees met frieten, niet van die pitta en couscous.’

Ik dacht aan Mammoetje en de Bifi’s die hij mij zo welwillend toeschoof. En eten wat ik wou, deed ik toch nog amper.

‘Is dat niet overdreven?’, zei ik.

‘Allez, in de oude viswinkel zit nu een pittazaak. En Jacky zijn krantenwinkel, hebt ge gezien hoe verloederd die nu is?’

‘’t Is meer bier en brol dan gazetten.’, zei Jacky.

‘En die rijstkakker denkt dat hij een mooie zaak heeft. Gelijk die altijd staat te lachen.’, zei Erwin in zijn zwart pak, ‘Nu ja, in vergelijking met ginder is zijn winkel de grote luxe, verzekerst.’ Zijn haar. Naar achteren gekamd. Een echte fafoule.

‘’t Is Mammoet’, zei ik.

‘Hoe wat?’, zei Jacky.

‘Uw opvolger, zijn naam is Mammoet. Niet rijstkakker. En als ge me nu wilt excuseren, mijn frieten worden koud.’

“Ik deed de deur dicht. Jacky zou ik niet meer zien en de gang naar mijn moderne vrouw scheen mij eindeloos lang. Ze had gelijk, veel gelukkiger zou ik niet meer worden.”

“Ik ging terug voor mijn bord zitten, mijn vrouw had dat van haar bijna leeg gegeten. Vroeger wachtte ze op mij. De frieten werden stekels in mijn keel, ik dronk zoveel water dat mijn vrouw vroeg of ik het te warm had. Ik trok mijn schouders op. ‘Niks om over te zagen’, mompelde ik. Ik dacht aan die windmolen, hoe die rustig verder draaide hoewel zoveel mensen tegen hem waren. In gedachten volgde ik de molen. Op zijn dooie gemakken vees hij mijn beklemde borstkas weer open. De witloofsla van mijn vrouw met haar verse mayonaise gleed al makkelijker naar binnen. Ze at met haar schort nog aan, veegde wat vleessaus samen met een friet. Ik vroeg haar: ‘Wat kost dat misschien, een aandeel van die molen?’ Ze stopte met kauwen en leunde achterover. ‘’t Is misschien een goede investering.’, zei ik. Ze trok haar wenkbrauwen op en keek wat troebel, wat misschien aan haar cataract gelegen was. Ik dacht dat ze het geen goed idee meer vond, dat ze weeral over nieuwe informatie beschikte of een moderner systeem ontdekt had waar ik nog niks van af wist. Windmolens zonder wiek of zo. Ik boog mijn hoofd en richtte mij op de laatste frieten die doordrenkt waren van de vleesjus. Ze waren hun stevigheid verloren, lauw en verwelkt. Ik beet er nog ééntje middendoor voor ik mijn couvert als een werkloos zwaard op mijn bord legde. Mijn vrouw schoof haar stoel naar achteren en stond recht om af te ruimen. Maar ze nam geen bord van tafel, kwam achter mij staan en gaf mij voor het eerst in maanden een kus. ‘Ge zijt geen slechte mens, Fernand’, zei ze. En ik legde mijn gevlekte hand op haar arm en voelde haar boezem tegen mijn hoofd. ‘Als gij het zegt’.”

In dit fragment uit ‘Gaartijd’ spreekt Fernand, de buur van een fabriek die in brand is gestoken. Zijn vrouw zit op Instagram, kookt dingen die hij niet kent en gaat naar de lifecoach. Zijn boezemvriend Jacky stopte met de buurtwinkel.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Pons
31 mei 2024 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket