Geen ersatz gewenst

15 sep. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Ik kwam binnen, keek rond en zoals altijd zag ik het eerste ogenblik niemand, verblind door de collectief op mij gerichte ogen. Dan heb ik altijd de neiging om het heel stil uit te schreeuwen: ‘Ik heb jullie niets gevraagd!’ Ik voel me dan een indringer die binnenvalt in een groep onbekenden en als een vreemd element het biologische systeem van hun biotoop uit zijn evenwicht brengt. Ik probeerde me duidelijk voor ogen te houden dat ik omringd was door patiënten en dat die met verdubbelde spontaneïteit de wereld inkijken. Zo rustig mogelijk hield ik dus de blikken van mijn lijf tot ikzelf op een stoel zat, zij mij integreerden als deel van het verstoord interieur, de ogen van mij wegdraaiden en ik op mijn beurt kon meekijken naar diegenen die binnen en buiten liepen. Wel ging er op dat ogenblik niemand binnen of buiten. De muren waren hardblauw geschilderd om je in de diepste kelders van de oceaan te wanen. Een plafond zo hoog dat de afgebladderde verfkrullen nauwelijks opvielen. Stevige tafels en stoelen, bestand tegen een dreun.

 

'Ze is gedempt blond en niet onaardig. Haar leeftijd? Veertig, ze verjaart in juni. Een gemiddelde gestalte. Mollig, maar niet wat men dik kan noemen. Geëpileerde wenkbrauwen, althans toen ze nog thuis was. Naast de mond heeft ze een verbleekt, haast onopvallend litteken. Zelf denkt ze dat het van de waterpokken is die ze als kind had.'

Met die signalementen moest ik het zien te rooien. Om te beginnen was er niemand onder de vier aanwezige vrouwen die niet onaardig was. Buiten die ene ginder, die hád wel iets. Waren het hun jaarringen? Ik zag een floers hun gezichten bedekken, die de versheid aantast. Misschien was de stroming in de bloedbaan gaan vertragen. Of zat het in het hoofd? Goed mogelijk dat ze zich tussen de stangen van vicieuze cirkels ingekooid voelden, gegijzeld in eigen lichaam met soms heftige dromen om er uit te stappen. Waanzin puilt langs de ogen naar buiten, wordt beweerd. Aan een van de tafels zat een dame, het haar vlekkeloos zwart als de nacht en keurig gekapt rond de oren. Ze had een lieflijk gezicht, geteisterd door de zenuwen en de medicamenten. Ze had gezelschap van een man die zijn uitstraling haalde uit zijn lederen laarzen waarvan de schachten tot aan de knieën reikten. Zij glimlachte sporadisch. Maar die emoties welden niet uit haar binnenste op. Het waren de spieren van de mondhoeken die zich verplaatsten. Ik hoorde hen gedempt praten.

‘Heb je nog problemen met de stoelgang?’ ‘Vorige week produceerde ik iets dat met het blote oog nauwelijks te onderscheiden viel van de omgeving,’ zuchtte ze. ‘En gisteren?’ 

‘Jawel, met mondjesmaat.’

‘En vandaag?’

‘Er komt schot in.’ 

Van de drie overigen zou je kunnen zeggen dat hun haar laveerde tussen blond en afgeleefd. Die ginder tegen de muur was eerder oud te noemen, door de jaren latachtig verdund. Haar kin en de klep van een baseballmuts concurreerden in het verst vooruit steken. Een elleboog op tafel, arm en hand verticaal opgericht, scheen ze een heilgroet te brengen, met tussen de vingers een sigaret, langdradig onder de opstijgende rooksliert uitgerekt. Ze gaf  zichzelf een omslachtige uitleg en luisterde daar aandachtig naar.  

De vrouw met de rug tegen de ramen van de binnentuin had mooi kunnen zijn, ware het niet dat ze ingepakt zat in te veel vlees. Ze was bezig haar buitenmuren nog aan te dikken met sukadekoek. Tamelijk blond omkranst hoofd, door de muren heen kijkend, zat ze kennelijk op niemand te wachten. De vierde, levenloos haar in pieken, had een slobberig trainingspak aan en converseerde zwijgend met een mannelijke patiënt. Geen van hen zat op mij te wachten, ze keken me niet aan.

Dan ineens kwam ze binnen. Ze was inderdaad niet onaardig, het meisjesachtige snijwerk van haar trekken was nog niet aangetast door het slijten van de jaren. Ofschoon haar blond haar een grijze schijn begon te krijgen, was ze toch nog jong genoeg om mijn kandidate te zijn. Pauserend bij elke aanwezige, ook bij mij, keek ze de zaal rond en nam een stoel. Ze droeg een zwarte spannende kousenbroek en elegante riemschoenen. Met die mantel strak rond haar lichaam vroeg ik me af of ze van ergens uit haar kamer gekomen was en na nog een blik op de algemene situatie op het punt stond de ontmoetingszaal te verlaten en de straat op te gaan. Zou wel niet lukken met die bewakingscabine naast de ingangspoort. Ze begroef haar neus in de haren van de pelsen kraag, een mink, of gewoon een konijn of synthetische rommel, trachtte ik te raden. Allicht strelingen over wangen en neus die ze elders niet meer te goed had. Ze sloeg de benen over elkaar en duwde haar handen in de met pelsomzoomde zakken. Dus ze wachtte. Het duurde geen vijf minuten. Gehaast stond ze op en liep de deur uit. Alles bij elkaar kon die blonde niet onaardige vrouw mij natuurlijk onmogelijk kennen. Ik vroeg me af welke beschrijving mijn collega van de dagelijkse treinreis naar het kantoor in de stad haar van mij gegeven had en hoe ze mij van daaruit kon identificeren. Kijk nu, daar was ze ineens weer. Ze keek de zaal rond, met gecontroleerd ongeduld. Ik was er zeker van dat ze iemand zocht of verwachtte. Ze zette zich neer en drukte de handen in de zakken van haar mantel. Niets hield haar vast aan de tafel, zelfs niet aan de stoel, geen wiebelende benen, maar de voeten tegen de tegels gedrukt, startblokken om recht te veren van zohaast de bekende bezoeker opdaagde. Het duurde weer niet lang of ze kwam inderdaad met een schok recht en ijlde naar buiten. Ik keek nog eens rondom mij. Als zij het niet zou zijn, waar bleef dan mijn blonde niet onaardige vrouw, begon ik zelf ongeduldig te worden. Tot de mink verkleed in vrouw alweer in het deurgat kwam staan. Ze overschouwde nu ronduit berispend de zaal. Is zij nu mijn kandidate of niet, groeide mijn twijfel. Weer eens de stoel op, stijfjes, armen tegen het lijf gedrukt en wachten.

Ik waag het er op, besliste ik.

 

In de vroege ochtend geperst tussen de rechtopstaande pendelaars thuis-werk-thuis in de middengang van de treincoupé ontmoeten we elkaar haast dagelijks. Van ver een groet met een handzwaai. Als we dicht genoeg bij elkaar staan, lanceren we al eens over de koppen van de andere forensen heen een machteloos gemopper over het hardnekkige slechte weer. ‘De politie moest er maar eens naar kijken,’ vind ik dan en hij beaamt. Dus een kennis, mag ik zeggen, die net als ik het beste van zijn leven slijt in een kantoor in de hoofdstad. Wederzijdse sympathisanten van het zelfde beschoren lot. Op de duur zijn we met elkaar zo vertrouwd als waren we familieleden, terwijl je nauwelijks weet waar de andere woont. Die keer was het op zijn gezicht te lezen. Hij wrong zich tussen de schouders en de armen van de reizigers en kwam er helemaal voor bij mij staan.

‘Ik heb met haar definitief gebroken. Het was al een hele tijd aan de gang. Voor de kleinste onbenulligheid maakten we slaande ruzie zonder ook maar een woord te zeggen. Maar zij wil er niet van weten, ze heeft het in haar hoofd gestoken en is opgenomen in de psychiatrische. Ik kan haar niet onder ogen komen, maar blijf bezorgd om haar. Ik ben geen onmens. Ik weet niet hoe ze zou reageren: me krijsend naar de keel grijpen of op de knieën vallen en smekend janken om de hele instelling op te schrikken. Doe me een lol en ga eens kijken hoe ze het stelt. Gewoon eens polsen. Ik zorg er voor dat ze weet van je komst.’

 

Ik stond op en ging naar haar toe. Aan haar ogen te zien was ik een inter-oceanisch containerschip dat op het punt stond haar roeiboot te rammen. Ik dacht alsnog rechtsomkeer te maken, maar vermande me en ging voor haar staan.

‘Excuseer, kijkt u naar iemand uit?’

‘Ja.’

‘Ik heb een ontmoeting met Ofelia. Bent u Ofelia?’

‘Dat gaat jou niks aan.’

‘Tja, u hebt beslist iemand anders op het oog. Maar hoe weet u dat u op mij niet wacht?’

‘Ik wacht al twee maanden, elk uur, op mijn vriend en die heeft bepaald een andere smoel dan jij. Ik hoef geen ersatz.’

Ze drukte haar neus in de mink, sprong op en liep naar buiten.

 

Guido De Schrijver

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

15 sep. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket