Enkele zomers geleden streken wij neer in dit Land van Melk en Honing. Vogels zonder kooi. Een nest van vijf waarvan elkeen twee vrachten torste. Behalve ik. Één schouder diende om opa Anwar te stutten. En in te springen als het misliep met de plastic tassen van mijn jongere zus Sahna. Ik was veertien en een flink stuk sterker dan zij. In mijn armen en mijn hoofd. Ook al kwam ik moeilijk vooruit met de drie paar kousen en de vier t-shirts die ik over elkaar droeg om ze niet moeten mee te zeulen. Wij arriveerden juist op tijd. De dochter van onze vroegere buurvrouw ontving ons met open armen. Zij had hier de grote liefde en de lokale gewoonten ontdekt. Heerste over de nieuwe contreien en demonstreerde dat met gebak dat in de honing zwom. Een week na onze aankomst vernamen wij dat ons ouderlijk huis met de grond was gelijkgemaakt. En vonden wij hier ook de liefde. Van een compleet andere soort, maar niet minder zoet.
In het begin was het wennen. Die voorname gevels, die rechte banen. Allemaal piekfijn afgelijnd en afgeborsteld. De stilte, ook. De droom die de plaats van de nachtmerrie innam. De nieuwe taal. Klanken van een onbekende muziek. Pa had een IT-opleiding en in zijn computer-Engels zat voldoende van alles en nog wat. Ma was een schooljuf die werk vond in een kuisploeg van dames die er zozeer op los kletsten dat zij elke avond met een woordenvracht naar huis kwam, waaruit wij wel foute origines moesten ziften. En voor Sahna en mij bood de speelplaats de beste tolkopleiding. Wij papegaaiden elk gekwaak.
Sahna had geen idee wat ze later zou worden. Ik wel. Schrijver. Dat was het kordate antwoord als mij de vraag werd gesteld. Wat bij de anderen altijd voor een bezorgde blik zorgde. Schrijver? In de spiegel van hun pupillen kon ik de twijfel lezen. Och Roman jongen, laat dat maar over aan mensen van hier.
Eerst woonden wij in een huis met een vijvertje in de kelder en zwarte stippen op het slaapkamerbehang. Vlekken die uitgroeiden tot bolle bloemen met mauve randen. Gelukkig hadden wij, voor zij verwelkten, genoeg geld bijeengeschraapt om te verkassen naar een zonniger oord. Ik zelf had door het stapelen van blikjes en dozen bij de Pakistaan, voldoende om een tweedehands smartphone te kopen. En voilà, ik was zover. Hier stond ik, de aanstormende auteur met mijn eigen high tech materiaal.
Nu kon ik schrijven, maar ook herschrijven. Toevoegen. Weglaten. Copiëren en plakken. Monteren. De wereld naar mijn hand zetten. Die van vroeger, voor wij aangekomen waren. Die van nu. Die van morgen. Als een goochelaar. Een filmmaker met hoogstpersoonljke, geheimzinnige tekens. Ik bedacht vernuftige camerastanden. Lichteffecten. Imposante ruimten. Waarin ik mij kon nestelen en aan de anderen onderdak verschaffen. Ik tikte op mijn nieuwe speeltje van bij het ontbijt tot na de laatste hap. Soms de hele nacht door. Gelukkig met het lot dat mij naar hier had gevoerd. De plaats waar ik de aardbol in mijn grip kreeg met mijn smartphone. En te ademen in de cloud.
En dit was nog maar het begin. Ik keek uit naar de dag waarop ik mijn lezers vol verstomming zou slaan. Met mijn durf. Mijn aanpak. Mijn vernieuwing. Het bestaan werd gedicteerd met de hulp van mijn slimme foon. Ik mocht niet langer twijfelen. Mijzelf niet in vraag stellen. Integendeel. Ik moest er helemaal voor gaan, mezelf tonen, mijn kunstjes laten zien. Alleen de digitale doorzetter wint.
Mijn zakcomputer toonde mij de afrekening. Snel en zonder pardon. De toekomst lag niet in mijn handen, maar in die van de anderen. Geen likes, geen leven.
Ik moest goed uitkijken. Straks werden de muren van mijn nieuwe broedplaats ook nog neergehaald.

