Er zijn geen gebeurtenissen. Niets dat loszit. Valt zomaar.
“Fake news!” zie Ignace luidop. Hij zat er weer, op zijn vaste plaats, aan het tafeltje, links van de koeltoog en het was Alfreds transistorradiootje dat nieuwe feiten was beginnen uitkramen. Een radiostem had het over die nieuwe teelt, over dat organisme, dat het midden hield tussen planten en dieren, dat ontwikkeld was door de firma Sanomonto, die het catalogeerde als een omniglotoïde.
Planten kon men het niet noemen, omdat ze zich konden verplaatsen en daarbij sloot men de groep van de kruipplanten volledig uit. Ook dieren kon men het niet noemen.
De omniglotoïdes beschikten dan wel over een primitief spijsverteringsstelsel en (slechts) één zintuig, dat van de reuk, hun weefsels waren voor het grootste deel plantaardig. Van een echt ‘wezen’ kon men moeilijk spreken.
Ze voedden zich via hun vele tentakels, die eruit zagen als langgerekte kleine tongen. Met die tentakels konden ze zich voor lange tijd vastzetten in de bodem en de minuscule uiteindes konden voedingsstoffen opnemen uit de bodem. Wortels waren dat niet want ze verslonden ook de aarde waarop ze groeiden, waardoor er rond het organisme soms kleine verzakkingen ontstonden.
Ze hadden ook een soort van strontgaatje, waaruit de verwerkte grond kwam. Hun eenvoudige spijsverteringsstelsel werkte echter niet met zuren en ook niet met bacteriën. Het was een gif dat voor de afbraak zorgde. Zelf waren ze vanzelfsprekend bestand tegen dat venijn, maar helaas niet de andere levensvormen die zich rondom de omniglotoïdes bevonden. Vele insecten, strontvliegen en kevers hadden aanvankelijk niet door dat de uitwerpselen van de omniglotoïdes giftig waren en stierven in groten getale.
Of dit echt een probleem was? Sanomonto vond van niet. Het vergemakkelijkte de teelt, er hoefde niet gespoten, noch gewied te worden en het volstond om de omniglotoïdes (die gecommercialiseerd werden onder de naam Omigot) te koken om het gif onschadelijk te maken voor de mens. Je stak een portie Omigot in een snelkookpot, je voegde er wat suiker aan toe, en klaar was kees.
‘Buiten het bereik van kinderen houden’, stond op de pakjes Omigot. Gezinnen met kinderen kochten voor de veiligheid voorgekookte of reeds bereide Omigit en chef koks hadden enkel lovende commentaren. Ze spraken van ‘de truffelkaviaar van de 21ste eeuw’.
In het radioprogramma werd de vraag gesteld of in gekookte Omigot daadwerkelijk geen enkel gif meer aanwezig was. Een knappe bol kwam aan het woord en verkondigde dat hij vele tests uitgevoerd had met de omniglotoïdes van Sanomonto. Alle resultaten waren positief, in de zin dat na het koken geen enkele substantie meer aangetroffen werd in het gewas dat ook maar enigszins toxisch zou kunnen zijn en een chef-kok wist te vertellen dat Sanomonto al aan een tweede variante werkte, een Omigot 2.0 die tijdens het koken duidelijker verkleurde. Hij zei dat de kleur-na-koken nog moest gekozen worden en dat een panel van sterrenchefs inspraak ging krijgen. De kleur van een ingrediënt was immers uiterst belangrijk bij de presentatie ervan.
“Een gerecht met omniglotoïde kan het best op een vijfkantig bord geserveerd worden”, zei de presentator, “gezien de moderniteit van Omigot”, hetgeen de chef-kok beaamde met de woorden : “Ja, zo doen we dat het best.”
“En nu is het tijd voor een plaatje”, zei de afgelikte radiostem en er weerklonk een liedje over een donker straateinde.
“Geen onaardig nummertje van Percy Sledge was dit”, besloot de stem, terwijl Percy’s laatste woorden ‘They gonna find us love someday’ uitstierven.
Het leek alsof ze gesmoord werden in die miezerregen. Kleine druppels twinkelden op de golfplaten van het frietkotdak.
eerste bladzijde van
'Geluk van ander licht'
(deel 2 van mijn e-boekje 'Twankie Wankel Twinkeltje')