Wat echt telt. Is wat de specht vertelt.
Een spleetje moet er zijn, tussen de deksels en de wanden. Voor wat lucht. Het licht, dat deert me minder want de nacht is zwart als zakken voor de as. En er zal niet gevochten worden deze nacht! Twankie Wankel is alleen. Geen wezens zullen hun deel komen opeisen, van de resten, van wat u en ik niet kopen wilden, omdat de keus zo groot was, breed was als de eindeloze geulen die men graaft voor slachtoffers van honger, armoede en uitputting.
De landen liggen er verlaten bij. De zon heeft al zijn tol geëist, het leven des te meer. Er ligt genoeg op deze bodem. Twankie Wankel wil en zal voor haar, voor Twinkeltje iets meenemen. Zij houdt van rauw, verslindt soms als het moet de vezels van een taaie dag die maar niet sterven wil.
Zo is geschiedt, zijn hart was klaar, het scheuren stond niet ingepland. Nu is zij dood en Twankie Wankie weet het nog niet. Beterschap is voor een zieke met verkoudheid. Liefde is helaas een kanker die niet helen zal, hij snijdt alvast een stukje hier, een plakje daar. Geen ster, geen sterveling, geen ooievaar met lege bek die het verwacht, dat zij zo snel, het duurt hooguit een dag of twee, vooral alle levensjeuk haar lijf verlaat, en zij, daar in een hoekje, op een deken zonder kleur, haar laatste blik te slapen legt.
Einde.
Ik had het beloofd aan Ignace, dat hij het lezen mocht, als het klaar was. Wachten is voor mist op heldere zon en ‘s anderendaags was ik er al weer, in frituur De Bosbrand.
Alles stond op stelten. Alfred toch, al de rest niet, want hij is echt klein. Als een kabouterboom met twee te lange stammen die benen voorstelden, liep hij daar rond. Dat die spinnenwebben weg moesten, dat heldere ramen beter zicht geven op de baan, op die knappe deernen die -hij hoopte het- friet noch curryworsten vreesden.
“Die hoogste webben”, vroeg hij, “doe jij die, gij lummeltje van vijf voor twaalf?”
Uit een hoek plukte ik een nachtje spinnenijver. Ik wierp de spin met kruis en al de straat op. Gelukkig is het voetpad er breed en ik zag hem komen in de verte, Ignace, hij wuifde.
Enthousiaster dan ik hem ooit gezien had, kwam hij het frietkot binnen, haalde een dubbelgevouwen B4 uit zijn zak van plastiek en zwaaide ermee door de lucht.
“Hier! De sleute!” zei hij. “Eindelijk zal ik precies weten hoe Twinkeltje stierf."
vierde en laatste pagina van
'Geluk van ander licht'
(deel 2 van mijn e-boekje 'Twankie Wankel Twinkeltje')