Hij had nooit een hoekige kin
Ze was wonderlijk rond geboetseerd
Het wemelde er van ongeschoren grijzend haar
om de groeven en putjes te verbergen
Die het leven hem had ingeslepen en ingehamerd
Zijn jeugd was verdwenen in de voren van zijn rimpels
Hij sliep op zijn rug om zijn huid beter te laten regenereren
Hij vermeed overdag te veel zon en blauw licht
Zijn oude tijd rook naar stof en ongebruikte after-shave
Houtskool en rode oker waren zijn inkt
Hij schreef dat hij in een boek wou kruipen
Om voorgoed in onzichtbaarheid te verdwijnen
Hij zou zich tussen de bladzijden neer vleien
Om het vel van de keien te stropen
Hij verzamelde ze gretig en ging op zoek
klaar zich met een steenkorf af te schermen
Knibbel knabbel knuisje
Wie kwam er naar zijn huisje
De wind de wind dat hemels kind
Waait in zijn bol gezicht langs zijn pokdalige kin