een vuurtoren in wit en rood geverfd
werpt bundels licht terwijl hij rilt en bladdert in de wind
geeft richting een eindje verderop
en roept van je kan het we
we halen je binnen
meeuwen cirkelen ademloos in de lucht
dalen de tijd verdelend neer
schudden hun speelse lijf
waar witte veren vallen
voor het rapen, voor je voeten
een sloep van brede oude planken
met groeven en littekens in het natte hout
deint mee in woest water
even bang en even klein
want hoge golven breken
hoe jij koers houdt, de zeilen hijst
en eenzaam vaart met rechte rug
ben je moedig matroos
de zeegoden je gunstig gezind