Sterke handen houden me vast. Mijn rug drukt tegen de muur. Wanhopig tracht ik me ergens aan vast te klampen. Bloed glijdt van mijn lippen. Een rilling kruipt over me heen. Hete adem hijgt in mijn nek. Een por in mijn ribben. Geen kant kan ik op.
Mijn adem blaast de ijskoude lucht in. Ik volg de stroom van mensen. Achter een groene jas weggedoken. Ineengekrompen. Verslagen. Snel steek ik over. De groene jas verdwijnt uit het zicht. Mijn pas versnelt. Ik zie hem voor me staan. Mijn hart klopt. Hij is het niet.
Nog vijf minuten en ik ben thuis.