Het spiegelende ijs duistert luider
Rede(n) houdt me niet langer aan de oever gekluisterd
Ik mat je aan je woorden en tast nu
naar je toe
Afgestroopt van sjaal, jas en wanten,
voer ik de krakende barsten, op
het ritme van mijn slag
Beladen met één prangende vraag
draal ik:
‘Vang jij me, wanneer ik val?’
