Ze had iets voor fitness-boys en daarom praatte ik maar zelden met haar.
Je kent het fenomeen wel. Jongens die elke dag in de gym zitten te zweten en shakes drinkn. Vaak met een brede borstkas en armen. Soms ook met gespierde benen. Ik zei toen vaak: een maand geen fitness en je bent alles kwijt. Waarom moet ik zes kippen per dag eten om gespierd te zijn? Wat zou ik moeten doen met die spieren?
Ergens was ik onder de indruk voor de moeite van die jongens, uiteraard. De motivatie om goed voor jezelf te zorgen, een gezonde geest in een gezond lichaam, zogeheten. Maar het intereddeerde me weinig, om niet te zeggen, niet.
Om terug te komen tot haar, als het even kon vermeed ik conversaties.
Maar die dag in November, terwijl ik door het raam van de aula naar de regen keek, vond ze me op een onbewaakt moment.
Ze had felblauwe ogen die mijn grijze massa achter mijn ogen konden zien.
Ze vroeg of ik een type glas halfvol of halfleeg was. Ik zei dat ik al tevreden ben als er überhaupt een glas is. Ze lachte.
"Ik bedoel," ging ik verder. "Een kind groeit op en een volwassen persoon wordt alleen maar ouder. Wij dansen precies op die grens."
Toen ik dat zei kruiste ze onvewust haar armen. Misschien had ze moeite met ouder worden. Iedereen op leeftijd in haar familie was een beetje gek geworden. Alcholieker of depressief of een andere gekte. Dat had ik toch gehoord.
Ze hield zichzelf in de hand, zei ze lachend. "Maar wat is meer neurotisch dan jezelf de hele tijd in de hand willen houden?"
Ik zei dat ik het niet wist.
We wilden ergens bijhoren en we voelden ons eenzaam. We waren regendruppels die genadeloos kapot vielen op de harde grond. Werden we een met de stroom of waren we voor altijd gebroken?
"Mijn glas is halfvol," zei ze. "Maar soms denk ik, geraakt zo'n glas ooit leeg?"