Uit wraak omdat ze zijn liefde niet beantwoordde, hakte de goochelaar zijn assistente deze keer echt in twee. Ze had meteen dood moeten zijn.
Ontelbare keren had ze in foetushouding in de kist liggen wachten op het moment suprême van de goocheltruc. Ze was nooit bang geweest, tot nu. Nu lag ze languit in de kist. Ze staarde naar het asgrauwe deksel en was doodsbenauwd. Hij had haar opgesloten. Ze hoorde hoe hij zijn zaag optilde en in één vloeiende beweging liet neerkomen in de dunne spleet in het midden van de kist. Ze voelde het koude metaal door de huid van haar buik glijden en haar lijf doormidden klieven. Met gesloten
ogen wachtte ze tot de helse pijn zou intreden. Maar ze voelde niets, helemaal niets.
Terwijl de goochelaar de twee helften van de kist met een kwaadaardige bulderlach uit elkaar schoof, merkte ze dat ze haar voeten en haar tenen nog kon bewegen. Het deed haar denken aan de kip van haar grootvader die na haar onthoofding nog enkele meters rondrende. Misschien had haar lijf ook enkele ogenblikken nodig om te begrijpen dat ze eigenlijk pardoes dood moest vallen? Nee, het was niet te vergelijken. Al voor haar decapitatie hadden de hersenen van de kip aan haar poten doorgegeven dat ze moesten rennen. Het rennen van de onthoofde kip is een laatste stuiptrekking van een wezen dat al dood is. Maar zij was niet dood. Zij kon nu, nadat ze in tweeën was gesplitst, nog haar tenen bewegen. Er was een draadloze verbinding tussen haar onder- en haar bovenlichaam tot stand gekomen.
De goochelaar zette de halve kist met haar benen op zolder. De halve kist met haar romp, armen en hoofd zette hij in de kelder. Hij deed niet de moeite om de kist te openen en te peilen naar de schade die hij had aangericht. Eén ding was zeker: hij zou terugkeren. Als hij te weten kwam dat ze nog leefde, was ze een vogel voor de kat. Ze twijfelde soms aan zijn intelligentie, maar een neus voor zaken had hij wel. Als hij haar geheim ontdekte, zou zijn interesse voor haar niet langer romantisch maar commercieel van aard zijn. Hij was immers al jaren op zoek naar die ene goocheltruc die de hele business op zijn kop zou zetten. Het circus was vergane glorie. Mensen keken al lang niet meer op van goochelarijen. Het schouwspel van het wijde web, daar kon geen goochelaar tegenop. Maar dit, dit was het gat in de markt. Eén vrouw in twee delen. Ze was een soort van wereldwonder. Zij zou mensen weer naar het circus kunnen lokken.
Ze moest vluchten. Naar waar wist ze nog niet. Met een lange jas zou ze haar geheim kunnen verstoppen. Maar eerst moest ze twee halve lijven bij elkaar krijgen. Haar benen waren sterk genoeg om het deksel van de kist met enkele rake trappen uit het slot te doen breken. Alleen, probeer maar eens uit een kist te klimmen zonder armen om je mee af te duwen. Met veel wilskracht lukte het toch. Nu moest ze alleen nog de trap afdalen. Zonder gevaar was dat niet. Ze kon niet zien waar ze liep, maar had ook geen handen om op de tast te gaan. Met aarzelende stapjes bereikte ze de kelder. Terwijl ze op zoek ging naar de halve kist met haar bovenlichaam, viel bovenaan de trap de kelderdeur in het slot. Ze wist nochtans zeker dat ze hem wijd open had laten staan. Ze hoopte tegen beter weten in dat het de wind was die door alle kieren van het verlaten landhuis naar binnen kwam.
Ze voelde zich in het nauw gedreven, nog meer dan toen haar lichaam over verschillende verdiepingen verspreid lag. Als de goochelaar op zolder de lege kist aantrof, zou het niet lang duren voor hij haar geheim ontdekte. Er was geen tijd meer om als een vrouw uit één stuk actie te ondernemen. Haar benen moesten haar uit deze benarde situatie redden. Er zat niets anders op dan te wachten tot de goochelaar naar beneden kwam, en hem dan met een welgemikte trap in zijn nek uit te schakelen. Dat zou haar voldoende tijd geven om haar bovenlichaam te zoeken en te vluchten. Zachtjes sloop ze naar de kelderdeur. Het duurde niet lang voor ze haastige voetstappen dichterbij hoorde komen. Ze kon zijn woede bijna voelen, door de deur heen. ‘Niet weer, het kan niet weer gebeurd zijn’, brulde hij, vlak voordat hij de deur opengooide. ‘Waar ben je, strontwijf?’ kon hij er nog net aan toevoegen, voordat ze de puntige hak van haar rechterschoen in zijn maag boorde. Hij zeeg neer op de grond. Bloed borrelde op langs zijn lippen. Met zijn laatste kracht bracht hij uit: ‘Petra’. Toen was hij morsdood.