Toen ik een kind was
Toen ik een kind was, bedroog mijn moeder mijn vader met een andere vrouw. De liefde waarmee ze naar die vrouw keek, en die ik nooit in haar ogen had gezien wanneer ze naar mij of naar mijn vader keek, dàt deed het meeste pijn. Ze dacht dat ik dat niet zag. Mijn moeder hield wel van ons, maar ze had een idee over hoe haar leven eruit moest zien, en wij pasten daar niet in. Wij waren ballast, mijn vader en ik, de twee-eenheid van haar verdriet, we stonden symbool voor gemiste kansen. Ze sleepte me mee op haar uitjes met die vrouw. Ik was te klein om alleen thuis te blijven en te groot om geen derde wiel aan de wagen te zijn. Op woensdagnamiddag zat ik op de koude, betonnen bankjes van de Meir terwijl zij samen kleedjes gingen passen. Ik had altijd twee boeken in mijn rugzak zitten, zodat ik een reserve bij had voor wanneer het ene uit zou zijn. 'Mijn leven valt best mee', dacht ik wanneer ik las over kinderen die misbruikt werden of op straat leefden en verslaafd waren aan lijm. Ik had koude billen op die bankjes. Ik leerde me daartegen wapenen. Op woensdagochtend deed ik altijd een kousenbroek aan onder mijn jeans, voor het geval zij in de auto zou zitten wanneer mijn moeder me van school kwam halen. Het hielp maar matig.
Ze giechelden als kleine meisjes. Dat hebben ze me afgenomen: giechelen heb ik nooit gedaan, als kind niet en nu niet. Dat is maar één van de vele dingen die ik hen kwalijk neem. Als ze uit de winkels op de Meir naar buiten kwam en mij zochten, zag ik de teleurstelling in hun ogen omdat ik er nog zat. Ze leken altijd te hopen dat ik - 'poef' - zou oplossen in het niets. Dat er van mij hoogstens nog een stofwolkje zou overblijven, en daarna niets meer. Dat kon ik hen niet kwalijk nemen. Niet meer bestaan was ook míjn vurigste wens. Ik wilde niet sterven, want dat leek me zo'n gedoe. Mijn ouders zouden een begrafenis moeten regelen. Mensen uitnodigen die ze niet meer wilden zien. Verdriet hebben (mijn vader) of verdriet spelen (mijn moeder). Nee, ik wilde niet sterven. Ik wilde ophouden te bestaan. Oplossen, verdwijnen, zonder een spoor achter te laten. Onzichtbaar was ik toch al.
Mijn moeder drukte me op het hart niets over haar ontmoetingen met die vrouw tegen mijn vader te zeggen. Voor ze me in dat complot betrok, vertelde ik alles aan mijn vader. Het was moeilijk om nu iets voor hem te moeten verzwijgen. Was ik medeplichtig aan mijn moeder haar overspel als ik niets zei? Maar wat zou er gebeuren als ik het wel vertelde? Dan gingen ze misschien uit elkaar en was het mijn schuld dat ons gezin kapot ging. Bovendien wist ik niet wat ze met mij zouden doen. Mijn moeder was me liever kwijt dan rijk, maar dat zou ze nooit aan hem toegeven. Als ik een week bij mijn vader en een week bij mijn moeder moest verblijven, zou ik de helft van de tijd ongeliefd en ongelukkig zijn. Dus ik besloot om nog even te zwijgen.
'Je bent zo stil tegenwoordig, meisjelief', zei mijn vader op een avond toen hij me onderstopte. Ik reageerde niet. 'Gaat het niet goed op school', vroeg hij. Ik reageerde nog steeds niet. 'Je weet dat je me alles kan vertellen, meisjelief', drukte hij me op het hart terwijl hij me op mijn voorhoofd zoende. Vlak voor hij naar buiten ging, zei ik 'Papa', maar ik bedacht me. Het was beter om niets te zeggen. Hoe stiller ik thuis werd, hoe liefdevoller mijn vader me behandelde, en hoe schuldiger ik me voelde over het bedrog waarin mijn moeder me betrokken had. Ik keerde me van hem af, snauwde hem af wanneer hij vroeg hoe het op school was geweest. Mijn hart brak wanneer ik zag hoe ik hem kwetste en hoe weinig hij ervan begreep.
Soms nam mijn moeder me mee wanneer ze iets ging drinken met die heks. Ze zochten altijd brasserieën op waar het rook naar een mengeling van oude mensen en zoet gebak. Daar waren ze zeker dat ze niemand zouden tegenkomen die ons kende. Zij keken diep in elkaars ogen over hun koppen thee heen en fezelden over waar en wanneer ze elkaar zouden terugzien. Ze hielden mij zoet met wafels met slagroom en warme chocolademelk. Ook vijftien jaar later word ik nog ongemakkelijk van de zure geur van oude mensen en de zoete geur van wafels.
Op een dag besloot ik om haar erop aan te spreken. Als ik het niet tegen mijn vader mocht zeggen, kon ik wel proberen om haar ervan te overtuigen om dat zelf te doen. Toen ik op vrijdagmiddag thuiskwam van school was ze erg vrolijk en ik trok mijn stoute schoenen aan. 'Mama', vroeg ik 'wanneer ga je het eigenlijk tegen papa vertellen, dat je verliefd bent op iemand anders?' Ze schrok, kwam naast me zitten: 'Kindje toch, waar ben jij nu mee bezig. Wat er tussen haar en mij is, dat heeft niets met jou en je papa te maken. Je moet niet bang zijn. Hier zal er niets veranderen. Voor jou blijft alles hetzelfde.' Ze leek te denken dat die woorden geruststellend waren. De rest van dat weekend was ze erg lief tegen mij en mijn vader. Ze was de vrolijkheid zelve. We gingen naar de speeltuin in het park en aten daar zelfs vol-au-vent met frietjes. Ik was hoopvol. Ik dacht dat ons gesprekje haar de ogen geopend had en dat ze besloten had om voor ons te kiezen en haar relatie te beëindigen. Maar toen werd het weer woensdag en ging haar spel door als vanouds.