Op de wijze van de Gebr. Grimm
Tijdens het stormweer had de weerwolf weer toegeslagen.
Alle ganzen waren gans verslonden.
De ooruil had geen oren meer.
De neushoorn was nog enkel hoorn.
De vlinders bleven vleugelloos achter.
Hun rupsen repten zich vruchteloos weg.
Zwangere ooien stonden verlamd, dan ontlamd.
Herten zonder harten versperden harteloos de doorgang.
Door dicht gebladerte waarde de pelsluis.
Ze zag hoe de dieren rondom haar uiteen gereten werden.
Net voor ze zich diep nestelde in de vacht van het ondier
Voelde ze de warmte van het rondspattende bloed.
Belust op weerwraak verspreidde de luis haar neten.
Al snel verging het schurftige wolfsdier van de jeuk.
Twee apothekers vrat het op met huid en haar.
Zij hadden geweigerd luizenshampoo te verkopen.
Toen de jeuk ondraaglijk werd
Sprong de dolgedraaide weerwolf in een waterput.
Terstond verdronk het dier maar de neten niet.
Die weekten zich los en kropen gezwind uit het water.
Later werden ze volwassen luizen
Ze verhaalden hun neten
Hoe ze als kleintjes het grote boze grimmige
Kwaad de baas konden en overwonnen