Poriën ademen maar laten geen zon door.
Huid gunt je broze botten geen licht.
Je keert je naar binnen tot je een dikker vel kweekt,
een schelp als het kon. Binnen berg je roestige geheimen op.
Vroeg of laat schram je de huid aan een doorn,
word je gezalfd door handen. Ze dolen over welvingen
naar de schemerzone. Zout smaakt de ongewassen huid
na het spel en de wedren. Schilfers voeden een miljoen mijten.
Niemand ziet hun mesthoop en hun massagraf.
Huid vernieuwt zich als een zomervacht.
Met sproeten bezaaid albast,
vlekken die je er nooit meer uit wast.
Huid waarin we onbereikbaar verblijven.
Huid geleidt stroom waaraan we ons opladen.