zomervacht
Augustus stond in brand. Toeristen keerden uit het zuiden terug. Hij droomde die nacht van een bevroren poolzee, veertig graden onder nul. Ze staken het plein over en strandden aan een tafel om te baden in de schaduw van een parasol. De kelners hadden de terrassen al vroeg uitgeklapt om de dorstigen te laven en de kas te spijzen. Hij vroeg de drankkaart aan de kelner, depte het zweet van zijn voorhoofd en keek haar voor het eerst die dag intens aan. Ze droeg een vliesdunne zomerjurk, haar zomervacht. Na een kort overleg bestelden ze twee cocktails die verdacht snel werden opgediend. Aan de overkant reed een ijskar langs met een riedel die de kinderen lokte.
De hitte deed naar adem snakken. Vliegen streken neer op de rand van haar glas. Het riep herinneringen op aan hun eerste nachten samen, lakens klam van zweet, een worsteling in krampen van genot, twee wellustelingen, verbonden voor de duur van een vlam. Nu, maanden later, luisterde hij naar haar smeekbede, de dalende lijn van haar stem. Het schemerde al en ze staarde naar een gevel aan de overkant. Het was die tijd van de maand dat ze meer onder druk stond. ‘Ik heb weer geen oog dicht gedaan’ zei ze. Een onbestemd verlangen hield haar in de ban. ‘Zullen we straks in het park zitten?’ vroeg Frank. Ze zei niets, speelde met de voet van haar glas. Hij nam haar gezicht in zich op, keek langdurig naar haar gestifte lippen.