Het was avond, hij leek indigo, of kobalt, of koningsblauw, zo was de hemel. Bomen tekenden zich af, inktzwarte contouren, schaduwspel tegen licht van miljarden sterren. Een maan was er niet.
De vrouw zei:
Als origami heb ik mij gevouwen tot een basilisk.
Een slang geboren uit zaad van zijn verlangen.
Hoe duister kon het in onze zielen zijn
als het op dat brandpunt lag van lust.
Kunt ge die eeuwige lussen als het nummer acht voelen, uitwisseling, sluiers vol kosmos, vol vuurwerk, kometen, de sterren.
Ik weef patronen tussen mijn gedachten, ik klos ze als kant.
Een web, een spin. Alles wemelt.
Dwarrelende asse van ons vuur,
kleine haardschilfers, licht dat verpulvert bij aanraking.
Ik gooi er mijn dossieren in, mijn wetten, mijn boeken, papieren, alles in ban van brand, van dat hypnotisch vuur, lust.
Zo is alles wat schoon is.
Het is schoon op dat moment maar je kan het niet bewaren.
Enkel wat ge erbij gevoeld hebt is eeuwig, vergeet dat niet.
Uw hart bewaart het.
Belemmer ik uw zicht? Uw verdriet? Uw geweld?
Ik draag oogkleppen, ik kijk te graag naar het schone.
Wie oogkleppen draagt moet een geseling kunnen verdragen.
Maar als ge dan niets anders dan een pad zijt waar karrewielen beken hebben uitgegraven. Alleen en door en vooruit, de modder in, het gezicht gegroefd en getekend als dat pad,
wel dan mist ge het geheel.
Misschien waart ge dan wel ambitieus en hebt ge hard gewerkt,
‘t is een andere kijk maar ik mis dan mijn geheel.
Gij zijt mijn geheel. Mijn heel.
De engel des doods zat op de buik van haar man en vroeg:
-het is tijd, wilt ge gaan? Uw lichaam zal blank worden als arabische lelies, koud als albast, glad als ivoor. Uw vrouw zal u beminnen als een totem in een grot, vol stalagtieten.
Al het werkelijke, de trossen zwarte druiven, de nacht zonder maan,
niets zal zo zwart zijn als uw hart en het hare. Ge kunt gaan.
Zij zal de mantilla dragen, het verdriet zal haar bewustzijn wezen en liefde, zei de engel.
-De liefde siddert niet voor mij.
Liefde is purper als een koningsbeeld, het is ossebloed, het is het rode sap van frambozen dat uit haar mond druipt.
Voelt ge nu angst, nu ik hier op je zit?
-Ik heb geen angst om te gaan antwoordde de man.
Ik heb vooral angst van achter te laten.
-Kniel dan bij de oever en schreeuw haar naam, buig dan voor haar en kus haar voeten opdat ze je vergeven kan
-Ik denk er niet aan zei de man.
Het enige wat men mij kan verwijten is dat ik heb geleefd.
-En hoe, zei de engel, mensen oordelen maar kijk naar de zon, de zon geeft leven maar is dood begrijp je dat?
Woorden zijn naalden in een park vol dennen, kleef ze niet op je huid, loop er niet met blote voeten door.
-Wat hoor ik? zei de man, de reusachtige vleugels ruisden
-de wind is daar, zei de engel, de warme wind, brengt tranen mee,stortvlagen tot het deken van wolken open geknipt wordt om bogen te vormen vol indigo tot smaragd, dat is die dode zon.
Alles moet sterven hier in dit bewustzijn anders bestaat er niets.
Je beenderen worden pioenen, viooltjes, kalebassen.
Het loslaten, het verpulveren, het oplossen is vruchtbaar worden.
Ik hoor hoe vasthoudend je bent.
Ik zie stappen naar verlossing maar je laat je gaan.
Laat de sterren nu maar op je vallen als onrijpe vijgen, koningen zullen sidderen, rozen worden vuur, dan pas zal je ademhalen. Het vuur heeft je zuurstof nodig.
-Ik wil voor je sterven zei de man, hoor je dat? Vertelde je dat aan mijn vrouw? Ze verhinderde mij steeds van hier te komen, ik was al dagen bereid van los te komen, maar loskomen betekent verliezen.
Ik zag het zo:
er liepen witte pauwen door een tuin van mirte en thijm
wij waren onschuldig en zuiver en liepen door de kruiden
je vertelt over liefde, je bezingt het in alle talen
je vertelt over schoonheid, over witte pauwenveren die je lichaam tooien
even en mensen komen rondom je wonen
klagen om het geluid van het paradijs
gij denkt: Adam en Eva zijn eruit verbannen,
verstoten omdat ze elkaar liefhadden
de slang het dierlijke, de lust die begeerte vertaalde.
Het was niet anders dan het eeuwige lied van samensmelten
iedereen kent die partituur.
verstoten door anderen die de schoonheid van de lust niet konden verdragen
de witte pauwen werden in kooien gestopt
de grond werd verkaveld
voor legbatterijen en slachterijen
“Paradise Lost”
wat bleef over van geluid
het zwaard van de beul
de doffe val van de guillotine
een nooit dovende tuut na de zoveelste ontploffing
wat honden overlaten van kadavers
de wereld
de wereld is wreed
de vrouw vertelt:
je was een tuin vol witte duiven, arabische lelies
je was een paradijs dat ik zo beminde
je stem als een wierookvat
ik hoorde het gefluister van geheimen tussen opfladderende vlinders in de spiegel van je oogwit
Waarom heb je niet naar mij gekeken?
de man zei:
je legde een blinddoek over de ogen van de engel des doods
had ik naar jou gekeken dan was ik versteend
dan was ik niet heengegaan
maar wat moest ik doen
vloedgolven, weiden vol opwinding konden mijn honger naar gaan niet stillen
het is wat het is en het ging verloren
“Paradise lost”
ik ben gegaan om terug te keren naar het mysterie van de liefde
de liefde is groter dan het mysterie van de dood
pas als iemand sterft kan je de liefde bevatten
ik ben geen goddelijk monster dat de sterren verbergt
de maan dooft, de zon blust
alles is eeuwig
het is maar hoe je het voelt
enkel wat materie is vergaat
een oud koekje verpulvert, lost op,
de smaak is weg
denk ik
-mmm nee: zei de man
-nee, het smaakt misschien naar liefde (de vrouw)
-ze zeggen dat liefde bitter smaakt (de engel)
-En wat dan nog? (de man)
Ik heb je ooit gekust en altijd zal ik trachten naar wat geweest is
dat is alles
de engel nam zijn ziel mee
waarom mag ik niet mee? vroeg de vrouw
de engel zei: het is te vroeg
en kijk
het wordt licht.