1995 was geen schrikkeljaar. Er zijn weinig jaren waaraan een wonderlijke dag toegevoegd wordt en ook geen jaren waarin lijden overgeslagen wordt.
In de derde week van september timmerde ik een kot voor Cezaar. Een najaarsbui controleerde of het dak wel waterdicht was en tante Hannelore zag dat het goed was.
Door de band genomen ken ik geen afkeer voor dieren. Integendeel, hoe kleiner ze zijn, hoe meer ik ze bewonder en hoe groter mijn troost is als er kleurrijke exemplaren verschijnen in mijn verbeelding.
De twee diersoorten die ik daartegen niet onbevangen kan bewonderen zijn die van de mensaap en de hond. Bij mensen zijn er grote verschillen tussen de individuen.
Honden kunnen ook totaal verschillende karakters hebben, zal een hondenliefhebber nu opmerken. Let it be. Feit is dat zowel de mens als de hond soorten zijn met een gevaarlijk meutegedrag. Daarom is een hond die geen soortgenoten om zich heen heeft, doorgaans rustiger. Helaas zijn het vrij dwaze dieren en beschouwen ze vaak de mens als een soortgenoot, hetgeen, van een andere kant bekeken, dan ook weer begrijpelijk is, als ik denk aan mijn moeder.
Niet dat mijn moeder ook maar één uiterlijke kenmerk had van een hond. Het zijn die vijf woorden die ze te vaak zei, die haar tekenden en die mij altijd zullen bijblijven.
Ze sprak die woorden vaak tegen de keukenvloer. Het was een vloer met rode Boomse tegels en ze waren gevoegd met donkergrijze specie. Haar stoel had ze iets achteruit geschoven, op haar schoot had een wasmand gestaan. Ze had kousen twee per twee netjes in elkaar gevouwen. De mand had ze op de grond gezet, haar ellebogen rustten op haar knieën, haar radeloze hoofd op handpalmen en ze zei :
“Waarom heb ik een hondeleven?”
De zak voer die Hannelore meegekregen had van Ivan, was al gauw leeg. Het was zondag 24 september en we trokken naar de Delhaize in Heist, open tot 12h00, en de kans was groot dat ze daar de juiste brokken hadden. Dichterbij was er helaas geen winkel waar ze het favoriete merk van Cezaar verkochten en “het beest moet toch eten”, zei tante Hannelore.
Met haar Twingo zijn we naar Heist gereden, via de expresweg. De brug van Hoeke over, de Damsche Vaart kwam al op ons af toen een busje ons met slingervaart voorbijstak. Aan het stuur zat Ignace die blijkbaar helemaal van Lapscheure naar Brugge gestapt was om daar een belbusje te ratten. Een dagje uit aan zee? Terwijl het niet eens nazomerde, of was hij weer iets van plan?
Eenmaal ons voorbij, kwam hij voor ons rijden als een slang met nieuwe wielen en stak de linkerarm door het raam. Eerst wuifde hij gewoon, daarna werd zijn hand een revolver en schoot hij twee keer in de lucht.
“Wat voor een onnozelaar is me dat?” zei Hannelore.
Ik zweeg, telde verlichtingspalen en je gelooft het niet hoeveel soorten voorgevormde hondenlekkernijen er bestaan! Een gans rek vol in die Delhaize, meer soorten hondenbrokken dan soorten rijst.
“Het is me wat”, zei tantelief, “in Afrika zit er één soort rijst op een vrachtwagen van Unicef. En met wat geluk nog wat medicijnen. Hier staan twintig meter, vijftig soorten hondevoer.”
We zetten twee zakken van Cezaars merk in het karretje, Hannelore koos nog een thee uit waarvan men dan rustig zou moeten worden, ik legde er nog een netje bloedappelsienen bij en we rekenden af aan de kassa, bij een vrouw die een kapsel had als de poedel van Johnny Rotten.
vierde pagina van
'Hannelore en de Hellehond'
(deel 3 van mijn e-boekje 'Ricky Minnaerts Somertijd')