Diwali, Chanoeka en Kerst zijn feesten van het licht. De duisternis en boze geesten verdrijven met licht deden de Chinezen al eeuwen geleden, toen ze het vuurwerk uitvonden. Ook al pleiten velen voor een verbod wegens oneigenlijk gebruik, blijft het niet weg te denken tijdens de jaarwisseling of bij grote feesten.
Er is ook zoiets als Bengaals vuur omdat de Bengalen, de huidige inwoners van Bangladesch, salpeter gebruikten als zout. Er zou ooit iemand tijdens het koken salpeter hebben gemorst in de vlam, wat tot de ontdekking van het vuurwerk leidde. Wie het ook heeft uitgevonden, ik blijf het een gevaarlijk goedje vinden en op honden of op mensen die zich ooit in een oorlogsgebied bevonden, blijven de knallen een traumatische invloed uitoefenen.
Nadat de zoveelste kerstboom in de fik vloog werden de kaarsen door lichtjes vervangen. Kampvuren, vuurkorven, open haarden, ze staan allemaal op het punt te verdwijnen wegens te gevaarlijk en te nefast voor het milieu. “Ik begin er al in september aan”, hoor ik een kerstversieringfanaat op TV zeggen, die zijn huis en tuin weer gaat volhangen met (wansmakelijke) kerstverlichting.
Gelukkig kan de huidige energiecrisis er voor zorgen dat de lichtpollutie minder kans krijgt om van de kerst- en nieuwjaarsperiode een zoveelste schreeuwerige bedoening te maken. Misschien is er zelfs hoop om de immense sterrenpracht uit mijn jeugd weer te zien als het straks pikkedonker wordt.