Ook al woonde ze een eind van Brugge, toch ging ik op vakantie in Middelkerke, soms enkele dagen lang, liefst in de zomer. Tante Micheline ontving me steeds met open armen. Ik was vijftien, oud genoeg om op Enzo en Falco te passen, enkele uren per dag, terwijl zij aan de slag was in een winkeltje, aan de Hendrik Baelskaai in Oostende. Een kusttram bracht haar daar heen, dezelfde tram die ik nam om tot bij het appartement te geraken in de Heuvelstraat, maar dan in de andere richting.
‘Jules van Den’ liet ze altijd weg, als ze me zag, bij ons thuis, dan vroeg ze :
“Wanneer kom je nog eens langs in de Heuvelstraat?”
Mijn moeder stemde daar altijd vlug mee in.
“De zeelucht zal hem deugd doen,” zei ze tegen Micheline, waarna ze samen een glas van moeders medicijn dronken.
Wij waren met ons gezin (zoals dat genoemd wordt) enkele jaren voordien naar een oord aan de rand van Brugge verhuisd. Mijn vader had er rare hobby’s ontwikkeld, waar mijn moeder niet gelukkiger van geworden was.
Over depressies en huwelijkstrammelant werd toen weinig openlijk gesproken. Ook met haar zussen sprak mijn moeder er haast niet over, toch voor zover mijn oren zich dat herinneren.
Drank betert niet. 'Hannelore Bedert wel' zou men heden ten dage als flauwe repliek kunnen verzinnen. Neen, er werd weinig of niet gelachen en al kwam ook tante Hannelore wel eens langs met haar funny vlechten, met haar Twingo helemaal vanuit Lapscheure, ook zij kon geen tij keren, noch de tranenvloed stillen. Het liedje ‘Janker’ bestond nog niet en het deuntje kon dus ook niet worden afgezet.
Ik, Ricky Minnaert, met die zieke achternaam van mijn vader (die dan nog als voornaam Miel gekregen had) ik werd er zelf ook niet vrolijk van, van die ganse toestand. Er woonde echt geen enkele mens sana in ons huis, enkel in getrainde lichamen, in de kop van spelers van Club Brugge.
pagina twee van
'Hemelvluchten Dereyghere'
(deel 2 van mijn e-boekje 'Ricky Minnaerts Somertijd')