Jij sprak herfst uit en duwde de letters plat, hèèèrfst. Het woord kwam eruit als een huilende stormwind, doorspekt met alle nuances van grijze minachting. Je sloeg het woord tegen de grond, je verbrijzelde het onder je voeten als een dorre tak met dode bladeren. Het ergste wat een woord kon overkomen.
Ik sprak herfst uit en verloor mezelf in de rfst, he-rrrfffssssttt. Ik ritselde in de onstuimige wind, die speels maar kordaat de haren van iedere voorbijganger in de war bracht. Het woord werd dampende thee, een melancholische blik op oneindig. In de rfst vond vergankelijkheid eindelijk schoonheid.
En zo besefte ik fijntjes, bij het uitspreken van een simpel woord als herfst, dat wij elkaar nooit zouden begrijpen.