Op het bankje ziten een oudere man (A) en een jonge dame (B). Zitten naast elkaar, voor zich uit kijkend. Er vallen regelmatig rustige stiltes.
…
A – Interessant, heel interessant.
B – Wat vindt u interessant?
A – Die beelden. Het lijkt wel of ze ’s nachts theekransjes en dansfeesten houden. Wie weet wat nog meer.
B – Hoezo dan?
A – Ze zijn stil de hele dag. Schone schijn voor al die bezoekers. Ze moesten eens weten, die toeristen.
….
A – Kijk, zag u dat beeld van die vrouw als u terug wandelt. Schijnbaar altijd in dezelfde houding maar als u goed keek, kon u zien dat ze zweette.
B – Dat is de ochtenddauw die er nog op zit.
A – Neen hoor, ze heeft vast een zwoele nacht gehad, daarvan zweet ze.
B – Zwoel van dat kransje? Was de thee te heet misschien?
A – Fantasie, juffrouw, een béétje fantasie, dat maakt het makkelijker.
B – U houdt van hete thee dan?
A – Ja natuurlijk wel. Alleen wordt die, net zoals soep, nooit zo heet gedronken als die wordt opgediend.
B – (lacht) Mijnheer heeft ervaring.
A - (lacht terug) Wel ja, juffrouw. En u bent dan tóch een grapjas.
B – U maakte toch ook een grapje, mag ik hopen?
A – Ja hoor. Maakt u zich geen zorgen. Trouwens, ik ben toch al ingenomen.
B – Nu maakt u mij nieuwsgierig! (B bekijkt A even)
A – De allermooiste vrouw en ze wil mij hebben. Hoeveel geluk kan een man hebben? U lijkt wat op haar. (A kijkt vluchtig naar B)
B – Is dat dan een compliment voor mij?
A – Ja zeker!
B – Oh! Dank u wel.
…
A – Dat beeld, dat daar schuin links voor ons staat, dat is prachtig. De zee. Die vrouw is er helemaal de verpersoonlijking van. Dat heeft de beeldhouwer goed gedaan.
B – Daar kwam ik gisteren langs. Hoezo ziet u dat erin?
A – De zee, de ene keer onstuimig, de andere keer koppig stil, of glad en gehoorzaam…
B – Is dat uw idee over ‘de vrouw’? (half schertsend)
A – Dat is de natuur en daar houd ik het meest van.
…
B – Komt u hier eigenlijk vaak?
A – Bijna elke dag. Mijn Annie komt soms mee.
B – Mag ik u wat vragen?
A – Ja hoor. Wat wil je weten? Mag ik ‘je’ zeggen?
B – U mag ‘je’ zeggen. Wat ik vragen wilde, hebt u kinderen?
A – Ja, ik heb een jongen en een meisje.
B – Werken uw zoon en dochter?
A – Hoezo!? Ze gaan nog naar school. Ik moet wél op tijd weer weg om ze op te halen.
B – Oh, neemt u me niet kwalijk.
A – Geeft niets hoor. Vandaag ben ik vrij van mijn werk en dan kom ik graag overdag naar het park.
B – Welk werk doet u?
A – Ik was ooit zeeman, matroos. Mensenlief, wat heb ik veel van de wereld gezien. Maar ja, toen trouwde ik, ik was al dertig en toen er kinderen kwamen wilde ik zelf veel bij hen zijn. Nu werk ik… uhm, hoe zal ik dat uitleggen… tja. Weet je, het doet er ook niet toe. Vandaag ben ik in elk geval vrij.
B – Inderdaad. Nu zit u hier. Ik ben blij dat ik u hier zie.
A – Hoezo? Waarom dan?
B – Uhm… Ja, normaal fiets ik gewoon recht door het park op weg naar de stad of naar huis. Maar ik wilde even nog wat buiten blijven, en ik hoor u praten over die beelden.
A – Jij kent dit park dus?
B – Ja, ik ben in Antwerpen geboren en opgegroeid. Ik woon hier nog steeds.
A – Mooi! Ken jij het park goed?
B – Tja, het is te zeggen, ik ken mijn weg hier, maar ik ken niet al die kunst hoor. Alleen enkele beelden. En in de zomer kom ik wel eens naar Jazz Middelheim luisteren.
A – Wat fijn! Dat doe ik ook wel graag, als het niet te druk is tenminste.
B – Helemaal zoals ik het ook graag heb. Niet te druk.
…
B – Kent u álle beelden en andere kunstwerken hier?
A – Ik ken dit park als mijn broekzak en zeker de permanente beelden. Al sinds ik hier woon, lang geleden, toen ik met Annie trouwde. Ja, ik ben de liefde gevolgd en zij heeft geleid.
B – Dat lijkt alsof u…
A – (weer licht verward) Langs welke ingang kwam je binnen?
B – Langs het bootje.
A – Oh, de Misconceivable. Het bootje doet me mijmeren.
B – Waar denkt u dan aan?
A – De eeuwige twijfel. Steeds over andere dingen die het leven me gratis gaf.
B – Dat klinkt minstens zo interessant als een beeldenverhaal.
A – Wil je dat echt horen?
B – Alleen als u echt wil vertellen. Ik heb wel even tijd.
A – (meer in zichzelf pratend) Jonge mensen die tijd hebben, waar gaan we dat schrijven?
De gebeurtenissen des levens. Ik was heel lang zeeman, heb de zeven zeeën bevaren. Woeste baren en glad stil water. De liters zoutwater die ik per ongeluk ingeslikt heb…
B – Hoe lang was u zeeman?
A – (glimlacht) Dat was toen ik piepjong was. In elke stad een ander liefje. In elke stad andere geuren en smaken. Overal was het anders. Andere kleuren, zelfs andere geluiden.
B – Zoals?
A – Zoals wat?
B – Welke geluiden zoal?
A – Van de santouri, de conga’s, percussie, de luit en de lier en …
B – Leerde u zelf ooit een instrument bespelen?
A – Ik kocht ooit een lier, het was een koopje in Griekenland, Kreta. Kijk, zoals dit beeld van Orpheus, waarvan ik met mijn gsm een foto nam.
B – Dat is wel mooi. Ik ken iemand die…
A – Kan je de muziek al horen? Zo’n mooi geluid!
…
A – Probeer alstublieft.
B – Ja, jaja! Heel zuiver, één klank, er komt steeds een klank bij, de muziek zweept op en…
A – Je hebt het helemaal begrepen! Je ziet wat je voelt.
…
B – Voorzichtig nu maar. Zo opspringen van de bank.
A – Ik sta nog recht. Ik heb zin om te wandelen langs die beelden. Vergezel mij alsjeblieft.
B – Het zou voor mij een hele eer zijn, om de verhalen uit uw mond te horen. (staat op en draait zich helemaal naar A toe)
…
A – Leentje! Jou had ik hier niet verwacht. Ik wandelde en …
B – Dag opa, was u weer aan het gidsen voor toevallige passanten?
A – Ja, maar ze is weg. Ik praatte hier met een jonge dame… Ik zie haar niet meer.
…
B – Kom, we wandelen langzaam terug naar oma. Ze zal wel ongerust zijn nu. Het wordt ook frisser. Ik was toch net op weg naar uw thuis.
A – Ja, die oma. Altijd voor anderen bezig. Jij lijkt zo hard op haar. Ze zou warme hutsepot maken vanmiddag. Je blijft toch lunchen?
B – Ja hoor. Vertelt u dan aan tafel verder?
A – Verder vertellen? Waarover dan? Vertel jij eens over je school? Waarom zit je nu niet in de les?
(stappen arm in arm het park uit, het bankje blijft achter)