Vanochtend deed ik mijn ochtendwandeling. De laatste van de zomer. Exact hetzelfde rondje op exact hetzelfde tijdstip als op elke andere vakantiedag. Ik verwachtte je te zien op het bankje bij de vijver in het park. Ik keek uit naar je bruine krullende haar en je donkere ogen achter de glazen van je zonnebril. Je las boek na boek na boek. Ik wist dat je niet op zou kijken. Toch zou je me hebben gezien.
De klok bij de fontein wees 7u46, net als elke dag. Ik liep langs jouw bankje.
Je was er niet.
Mijn adem stokte even. De ritmische cadens van mijn passen haperde. Mijn dwalende gedachten stopten bruusk. Hulpeloos keek ik om me heen. In paniek bedacht ik scenario’s voor je afwezigheid. Je was aangereden door een auto of gestikt in een stuk brood bij het ontbijt. Misschien was je op reis vertrokken of had je gewoon eens een dag geen zin in een boek op het bankje in het park. Ik liep ik drie extra rondjes rond de vijver in de hoop dat je alsnog zou verschijnen. Ik ging zelfs, heel even maar, op jouw bankje zitten.
Langzaam kwam ik terug bij mijn zinnen. Ik bedacht dat dit misschien jouw stilzwijgende manier van afscheid nemen was.