Dieprood, fel fuchsia, donkerpaars, onschuldig oudroze. Ik leg één voor één mijn lippenstiften voor me uit. Ik zucht diep en stop ze weer in de make-up tas. In de plaats ligt straks het mondmasker te grijnzen. Er breekt iets in me. Wat is er mooier dan fel aangezette lippen die zich in een glimlach plooien?
Binnenkort zit onze mond verborgen en kunnen we enkel nog spreken met ogen. Grote ogen. Kleine wateroogjes in de ochtend. Vlammende blikken. Zachte oogopslag. Er dient zich een nieuw alfabet aan waaraan we gaan moeten wennen, hopelijk zonder al teveel misverstanden.
Maar die mond. Die prachtige mond. Wat doet het een pijn om die te moeten verhullen in stofjes. Geen welgevormde cupidobogen die verlangen naar een aanraking. Nu besef ik hoe de vorm van een vol lippenpaar me doet hongeren naar een kus. Hoe heerlijk licht en onstilbaar die honger kan zijn.
Lippen die de onderlip omvatten, huid op smaak van hunkering. Ik mis het. Of de kus op het voorhoofd. Meer dan een kus op de mond smacht ik naar die sacrale kus. Voor mij is het de meest intieme aanraking die er bestaat. Gedachten die zacht bemind worden door een tedere troost.
Kunnen ogen aanraken? Het zachtste plekje op het voorhoofd sussen? Honger aanwakkeren? Of stillen? Doen reikhalzen naar een kus?
Ik haal de felle fuchsia lippenstift boven. Ik kleur de helften van mijn cupidoboog. Nog één keer.
Lippen in volle bloei.