Het gaat regenen

7 mrt 2017 · 19 keer gelezen · 0 keer geliket
01

‘Het gaat regenen,’ zei ik tegen niemand in het bijzonder.

‘Verdomme,’ zei de oude man voor mij zachtjes.

Ik keek op van mijn koffie. De oude man had een rond, kaal hoofd met dunne, grijze haartjes die uit zijn slaap sprongen. Hij had een zelfs nog grijzere snor. Zijn vaalbruine ogen keken vanachter twee vieze brilglazen door het raam naar buiten, waar het steeds schemeriger werd door de grijze wolken die zich voor de zon begonnen op te hopen. Ik kende de man niet, maar zijn gezicht kwam mij wel bekend voor. Misschien kwam hij ook regelmatig in dit café, net zoals ik?

De oude man hield zijn blik gefixeerd op de buitenwereld en ik volgde zijn blik.

Het was een rustige lentemiddag. Ik zag dunne zonnestralen nog maar net door de donkergrijze wolken breken, maar steeds meer stralen leken deze strijd te verliezen. Het krijtbord van het café aan de overkant klapperde mee met de harde wind die opstak, gruis en bladeren werden over de straat geblazen. Diverse papiertjes van vermiste huisdieren en dorpsevenementen werden bevrijd van de lantaarnpalen waaraan ze waren geplakt. Ze werden meegevoerd door de lucht om vervolgens een paar meter verderop weer op de grond te dwarrelen.

 

Ik bestelde nog een kop koffie. Alleen al in het vorige uur had ik al drie koppen opgedronken. Zoals altijd verwachtte ik weer een slapeloze nacht. Ik wist echter niet die cyclus van slapeloosheid na vandaag door iets anders dan koffie werd veroorzaakt.

Naar mijn mening zijn cafés geweldige plekken om te zijn. Alleen al de huiselijke sfeer in die ouwe cafeetjes overlaadt mij al met een gevoel van comfort en rust en de gesprekken die op de achtergrond werden gevoerd weerhielden mijn gedachten van fossielen uit het verleden op te graven.

Donkere plekken begonnen te ontstaan op de lichtgrijze stoeptegels.

Het ging regenen.

Eerst leek het slechts een voorbijtrekkend buitje. De oude man slaakte een opgeluchte zucht. Maar al snel keken de oude man en ik naar een schemerige muur van water.

De oude man fronste en zuchtte opnieuw, deze keer uit frustratie.

‘Waar moet u naartoe?’ vroeg ik.

‘Thuis,’ antwoordde de man.

‘Als u wilt, kan ik u een lift geven. Het is slechts vijf minuutjes lopen naar mijn auto.’

De oude man glimlachte. ‘Bedankt, maar ik moet nee zeggen. Vat het niet verkeerd op, maar ik ben eens beroofd toen ik in de auto van een vreemdeling stapte.’

‘Oh, dat spijt me,’ zei ik simpelweg, niet wetend wat ik daarop moest antwoorden.

Het gesprek liep al snel stil. Ik bestelde nog een kop koffie en wierp een blik naar buiten.

 

02

De oude man stond op en trok zijn jas aan. Hij haalde zijn portemonnee tevoorschijn en legde een 2-euromunt op de tafel.

‘Ik betaal deze kop,’ zei hij.

‘Dank u wel,’ zei ik en glimlachte door deze onverwachte gunst.

‘Drink alleen niet te veel,’ voegde hij toe, terwijl hij zijn hand in een jaszak liet verdwijnen. Toen sperden zijn ogen lichtelijk open. ‘Verdomme, mijn paraplu,’ vloekte hij.

Ik wist niets te antwoorden. Ik nam een slok en keek naar buiten.

Ineens, als dom geluk, schoof er een opengeklapte paraplu over de straattegels, gedreven door de wind. Het kwam een paar meter voor de ingang van het café tot stilstand.

‘Kijk dan,’ zei ik en keek naar de oude man. ‘Dit moet je geluksdag zijn.’

De oude man gromde zacht maar glimlachte vooralsnog. ‘Als het inderdaad mijn geluksdag was, dan regende het niet,’ verkondigde hij. ‘Maar ja, ik heb toch nog iets van geluk.’

Hij boog zijn hoofd. ‘Fijne dag verder nog.’

Hij legde een paar munten op de bar en duwde toen de voordeur open. Even werd al het geluid in het café overstemd door het gekletter van de regenstorm buiten. De zure geur dreef naar binnen en prikkelde mijn neus.

De oude man stapte snel naar buiten. De houten deur viel langzaam achter hem dicht. Zijn bruine jas werd al snel donkerder door de regen. De nette schoenen die hij droeg zouden al verpest zijn voordat hij thuiskwam.

Ik keek koffiedrinkend naar de oude man. Hij sprong richting de paraplu (waarschijnlijk voor het geval de wind het object weer zou meevoeren) en greep het handvat beet als leeuw die zijn prooi greep.

De paraplu was niet bijzonder, waarschijnlijk had de voormalige eigenaar het voor vijf euro gekocht bij een discounter, dus het verlies was niet zo ontzettend. Bovenin was het zwart met ijzeren uiteinden; onderin een simpele, ijzeren schacht met een stomp, plastic vierkant als handvat.

Ik gniffelde toen de oude man de paraplu vasthield, nam nog een slok en stak toen mijn duim naar hem op. Glimlachend hield de oude man de paraplu boven zijn hoofd.

‘Wel thuis,’ zei ik zachtjes, mijn mond duidelijk bewegend op de woorden.

De oude man knikte en liep een paar stappen verder. Aan de rand van de stoep bleef hij staan, keek naar links en naar rechts voordat hij overstak.

De wind stak weer op, stotend tegen de ruit en blies een wolk gruis voorbij het raam. Ik nam een slok koffie en zag dat de oude man moeite had met de paraplu vast te houden.

Ineens klapte het dicht.

‘Oeps,’ mompelde ik zonder erbij na te denken.

De oude man bleef staan te midden van de weg. Ik lachte zachtjes toen het beeld in me opkwam dat hij, omhuld door de duidelijk kapotte, zwarte flappen, zachtjes stond te vloeken op zijn ongeluk.

Het werd al snel duidelijk dat hij de paraplu niet afkreeg. Ik zette mijn kop neer en liep het café uit.

Maar toen ik buiten stond, hoorde ik het geschreeuw van een man in nood.

Opnieuw zonder erover na te denken, rende ik naar de oude man toe. De regen plensde op me neer. Mijn haar kleefde langs mijn hoofd, mijn witte t-shirt aan mijn lichaam. Hoe dichterbij ik bij hem kwam, hoe meer het leek alsof hij stond te worstelen om de paraplu af te krijgen.

‘Gaat alles goed?’ riep ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar door de regen.

De man begon krampachtig aan de zwarte flappen te krabbelen. Toen ik hem hielp, voelde ik een warmte door de zwarte stof gloeien. Dat was geen regen. Maar op dat moment schoot mij ook niets te binnen wat het wel kon zijn.

Het leek het beste om de paraplu van zijn hoofd te trekken aan de ijzeren uiteinden. Ik zag dat de witte knopjes zich in het zachte vlees van ’s mans nek hadden geboord. Ik begon aan de uiteinden te trekken en voelde diezelfde warmte op mijn vingers druipen.

Het was een vloeistof.

Mijn hart sloeg een slag over. Geschrokken trok ik mijn handen terug en keek naar ze.

Ik keek lijdzaam naar het bloed op mijn vingers, hoe het werd weggespoeld door de regen.

Toen, vervuld met adrenaline, deed ik een laatste poging de man te redden. Ik greep de zwarte stof beet en voelde het gezicht van de oude man eronder; verwrongen in een doodsbange schreeuw. Ik pakte de uiteinden vlakbij zijn gezicht beet en begon te trekken.

Toen begon de paraplu dunner te worden, alsof het hoofd van de man langzaam smaller werd. Het geschreeuw werd gereduceerd tot hopeloos gegorgel.

Ik slaagde erin de uiteinden uit zijn nek te trekken, maar de paraplu bewoog nauwelijks. Ik begon nog harder te trekken, een misselijkmakende knars kroop in mijn oren. Mijn handen waren doordrenkt met bloed.

Toen sprong de paraplu ineens weer open. Ik werd achterovergeslagen door de onmenselijke kracht en landde op mijn billen. De zwarte paraplu stuiterde verder over de straat, wederom mee met de wind. De ijzeren schacht, plastic handvat en de zwarte stof binnenin waren rood van het bloed.

Doorweekt door de regen staarde ik ernaar, hoe het verdween in de muur van water.

Ik raapte al mijn moed bij elkaar en dwong mijzelf om naar de oude man te kijken. Toen mijn ogen op hem vielen, liet ik een hoge schreeuw horen; een schreeuw die beter bij het slachtoffer van een moord hoorde, niet een getuige.

Het hoofd van de man was inderdaad smaller geworden. Het zag eruit als een pakje sap dat helemaal leeg was gezogen door een kleuter. Een stroompje bloed vloeide uit een klein gaatje in het midden van het kale hoofd. Zijn gezicht was onherkenbaar, maar de schreeuw was nog steeds duidelijk te zien in de gerimpelde contouren van zijn lege hoofd.

 

03

Hoewel ik daarna direct was weggerend, kan ik mij nog precies elk detail herinneren. Wanneer ik eraan terugdenk is zijn er twee herinneringen die mij het helderst van allen zijn nagebleven.

’s Mans gezicht; hoe het eruit zag als een uitgewrongen handdoek of een uitgezogen pakje sap. Ondanks dat zijn hele hoofd letterlijk was leeggezogen, waren zijn opengesperde ogen en loshangende kaak makkelijk te onderscheiden.

Het tweede was de paraplu, hoe het eruit zag als een verzadigde vleeseter die het karkas van zijn prooi achterliet.

Ik heb meer koffie nodig.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

7 mrt 2017 · 19 keer gelezen · 0 keer geliket