Het gehoor blijft het langst bewaard

10 nov 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

                     

 

Er is weinig volk op straat, iedereen zit warm binnen aan feestelijk gedekte tafels.

'Weet je zeker dat jij vanavond bij moeder wil waken,' vroeg mijn broer. Ik wist het zeker. Laat de anderen maar feesten, ik heb niets te vieren. Als ik kon, sloeg ik kerstavond gewoon over. Ik heb een hekel aan deze dag want hij brengt me regelrecht naar drie jaar geleden.

Iedereen meent te weten wat er toen gebeurde, maar er is niemand die het werkelijk weet. En zo zal het ook blijven: dit geheim neem ik mee in mijn graf.

 

Drie jaar geleden dus. Erna en Werner nodigden me uit om bij hen kerstavond te vieren. Hun kinderen waren opgetogen: ‘Met Betty is het altijd feest!’ juichten ze. En feest werd het. ‘Een echte Perrier jouët brut, zei Werner plechtig. ‘Speciaal in onze wijnkelder bewaard voor vanavond!’ Glimlachend hield ik mijn glas onder de fles, niemand zag mijn handen trillen, niemand hoorde mijn hart bonzen. Dat ik mezelf plechtig beloofd had te stoppen duwde ik hardnekkig weg. Het was kerstavond, feest van vreugde en vrede, niet van schaamte en spijt. De wijn maakte me met één slok warm en blij, ik verdiende het, afkicken kon later.

Bert en Joren, een tweeling van negen, speelden kerstliederen op een dwarsfluit en de vijfjarige Helena begeleidde hen met een kwart viooltje. Het was zo mooi dat iedereen er tranen van in de ogen kreeg. Mijn dessert was nog niet op of de kinderen trokken me al van mijn stoel. Ze hadden zelf een kerstspel bedacht, iedereen moest zich daarbij verkleden als engel. De tweeling ging zelf aan de slag en ik hielp Helena: ik knipte zilveren engelenvleugels en sloeg een wit lakentje rond haar middel. Met haar blonde krullen, blauwe ogen en lichtroze sproeten was ze eigenlijk altijd een engel.

‘Braaf zijn en goed luisteren naar Betty,’ riepen Werner en Erna toen ze vertrokken. De engelen, verdiept in hun spel, keken amper op. Ik knipoogde naar mijn vrienden: ‘geniet maar, geen zorgen!’ Ze kusten me dankbaar ‘tot straks.' (‘Heerlijk zoals Betty met de kinderen omgaat, jammer dat ze zelf nooit…' Iets dergelijks zouden ze steevast tegen elkaar zeggen in de auto.) Het was de vijfde Kerst dat ze me vroegen om op de kinderen te letten, ik vond het niet erg, alles was beter dan in mijn eentje voor de tv zitten.

‘Jij moet je ook verkleden, Betty!’ ‘Natuurlijk!’ Ik zette een gouden kroontje op mijn hoofd, vouwde mijn handen en trok een vroom gezicht, de kinderen joelden van pret.

Af en toe keek ik naar de lege fles op tafel, mijn mond en keel waren droog, ik snakte naar nog een glas wijn. Werner en Erna zouden het vast niet erg vinden als ik een nieuwe fles voor mezelf opentrok.

‘Waar is de kelder?’ vroeg ik aan Bert. ‘O, je haalt chips voor ons?' antwoordde hij. ‘Yes, chips!’ riep het engelenkoor. 'Even wachten, ik ben zo terug,' glimlachte ik.

Met Betty is het altijd feest.

In de kelder vond ik wijn en een halfvolle fles wodka, ik schroefde de dop eraf en zette de fles aan mijn mond.

‘Betty?' Ik draaide me om, Helena stond in het deurgat boven de keldertrap. Haar goudblonde krullen schitterden in het ganglicht. 'Kom je terug, Betty?' Het kind klom naar beneden. Toen gebeurde het. Ze struikelde over het laken. Een luide schreeuw, een bons. Helena 's hoofd smakte tegen de betonnen keldervloer. Doodstil bleef ze liggen, haar benen in een vreemde hoek. Een straaltje bloed sijpelde uit haar open mond, haar roze sproeten staken fel af tegen haar witte gezicht. In de woonkamer boven ons lachte de tweeling. In de kelder was het bladstil. Seconden leken eeuwig te duren. Alsjeblieft, God, bad ik, als het goed komt met haar, zal ik nooit nog een druppel drinken.

Wekenlang lag Helena in het ziekenhuis. 'Ze heeft geluk,' zegden de dokters, 'het had nog erger gekund.'

Mijn gebed is niet verhoord maar mijn belofte heb ik gehouden: geen druppel alcohol heb ik nog aangeraakt. Liters water drink ik nu, maar de smaak van schaamte en spijt krijg ik niet weggespoeld.

Helena verblijft in een tehuis voor gehandicapte kinderen, alleen in de weekends is ze bij haar ouders en broers. Elke zondag, weer of geen weer, wandel ik met haar, een porseleinen

pop in een rolstoel. Haar gezicht is nog mooier geworden, maar haar blauwe ogen, koud als water, kennen niets of niemand meer.

Betty en Werner nodigen me vaak uit maar ik ga nooit meer bij hen naar binnen.

'Jou treft geen enkele schuld, het had net zo goed bij de ouders kunnen gebeuren,' zeggen de mensen me vaak.

Alleen mijn moeder zegt dat niet. Sinds de fatale avond kijkt ze me vaak vragend aan, alsof ze in mijn hoofd naar binnen wil. Vermoedt ze iets?

‘Moeders begrijpen en zien altijd alles,' zei ze toen ik klein was. Op mijn achtste roetsjte ik langs de stam van een eik naar beneden. Maandenlang staarden mensen op straat naar de gekartelde streep in mijn gezicht. Kinderen wezen naar me: 'Net een rits!' Ik verstopte me achter een sjaal. Mijn moeder was de enige die verder dan het litteken keek. 'Mag ik eraan komen?’ vroeg ze op een dag. Voorzichtig trok ze de sjaal weg. Haar vingertoppen waren zacht en warm. 'Er is iets wat je nooit mag vergeten,’ zei ze toen. 'Mama's houden van hun kinderen, hoe die er ook uitzien en wat ze ook doen. Beloof dat je het altijd zult onthouden!'

Ik vergat het al vlug. Maar mijn moeder niet. 'Weet je het nog van je litteken?' vroeg ze me tien jaar geleden. Het was in de periode dat ik twijfelde aan mezelf nadat mijn man me had bedrogen. 'Weet je het nog, Betty?' herhaalde ze een tijd geleden. Ze keek naar me met haar donkere, bijna zwarte ogen. Ik wist dat ze zag wat iedereen zag: dat ik in drie jaar tijd twintig jaar ouder was geworden. Niet huilen, dacht ik. Als ik huil ben ik verloren. Ik draaide me om en slikte de tranen weg.

Ach, mijn moeder, zacht en smeuïg als boter. De schuld die ik draag is zo groot dat geen enkele moeder ze ooit kan vergeven.

 

Ik kom aan bij het hospice. Ik moet me vermannen, aan iets anders denken. Ik plak een glimlach op en loop door de gang voorbij een kerstboom met prachtige, gehaakte engelen.

Moeder ligt in bed, de lamp tekent een zacht licht om de trekken van haar gezicht. Haar ogen staren in de verte. Haar borst gaat heel licht op en neer. Ik ga zitten op een stoel dicht bij haar en steun mijn gezicht in mijn handen. Ik hoor de stilte suizen.

Een warme hand op mijn schouder: een verpleegster met een brede lach en een kop koffie. ‘Het is niet gemakkelijk hé, mevrouw, en dat op kerstavond.'

‘Zou mijn moeder me nog horen?’

‘Wie weet... Het gehoor blijft naar het schijnt het langst bewaard.'

Ze buigt zich naar mijn moeder toe. 'Uw dochter is hier, mevrouw. Als u me hoort, knijpt u dan eens in mijn hand?'

'Geen reactie,' zucht de verpleegster. 'Ik laat u, maar ik kom regelmatig eens kijken en u mag me altijd bellen hoor.'

Ik knik, mijn keel zit dicht.

Ik kijk door het raam: zie een zwart gat met mijn moeder in bed en mezelf op de rand ervan.

'Mama,' fluister ik. ‘Mama.’

Niet huilen. Als ik huil ben ik verloren.

En dan gebeurt het. Ik huil zoals ik nog nooit gehuild heb, mijn gezicht verstopt in moeders laken, mijn hand in die van haar. In één gulp komt mijn hele geheim eruit. ‘Mijn schuld, mama,' snik ik, 'mijn schuld.’

Een zacht kneepje in mijn hand. Moeders vingers zoeken mijn gezicht, betasten bevend het litteken op mijn voorhoofd. Haar vingertoppen zijn zacht en warm.

 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

10 nov 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket