hij sloot zichzelf
buiten bereik
van klauwende onzekerheid die vastzit vanbinnen
door de ramen staart en ziet hoe met eenzaamheid verenigd ik wat rondwaar
in een landschap waarin ik niets lijk, nergens in lijk
op te gaan, geen groene weiden heb om mezelf te bedaren
in de modder, in het slijk zie hoe toegetakeld ik
het aantal aangedikte dagen achterin de ogen kijk,
meerdere pupillen tel,
aan een bewustzijn bezwijk zonder enig vruchtvlees om aan te knagen
het enige wat te vertellen valt, komt gelaagd
de pel: stukjes oranje schors hechten zich terug aan het sinaasappelhart
waarin de honger van de grote kou geen tanden meer krijgt gezet
wanhopig zwijgt de buik maar verslagen
over wat hem weerhoudt van als een tijger
iedere druppel natuurkracht te misbruiken
hij schoot van de binnenkant los
binnenin niemand die de taken aflost
het klinkt erg verlaten
wie zal de inzittende zijn
om het lichaam weer aan het praten te krijgen?
de stilstand, een veelzijdige bedreiging, weigert
om uit zijn ei te kruipen
de huid een wand waar je gemakkelijk doorheen duwt
door een beetje druk uitoefenen
maar niet tot aan de controlekamer
waar de mechanismen op spaarstand de inwonende verstokt
de geest uitgebraakt op de.... loopband.... van... gedachten
terugvindt en onmetelijk beschimpt