Dit was het jaar van de verkleining.
Het eten van kleine kruimeltjes en lepeltjes gevuld met suiker.
Ik werd kleiner met de dag. Elke nacht vanaf die maandag eind maart van dit jaar slonk ik en stond ik een aantal grammen lichter op. Ik had wel honger maar niet naar substantie. Ik hongerde naar antwoorden. En aanrakingen door een geliefde die ik had verloren aan zichzelf.
De waanzin kan alleen bezit nemen wanneer je de deur openzet. De wonden uit mijn jeugd waren de open vensters. Ik had ze zelf opengezet; om te luchten.
De sloten had ik weer vervangen door de sloten van toen hij nog hier woonde. Dezelfde deuren die ik had gesloten na het jaar dat ik groter werd.
Als de wolf met de biggetjes blies mijn hoofdpersoon eerst het strooien huisje omver. Het huisje van de verslaafde dat geen ramen noch deuren had. Daarna begon hij te knabbelen aan een ander huisje ergens op de scheidslijn tussen Wallonië en Vlaanderen. De gewezen juf had wel deuren en vensters en nodigde hem begeerlijk uit om binnen te treden. Ze hadden elkaar begeerd, zo vertelde ze mij toen ze aanklopte aan mijn sterke stenen huisje met deuren en vervangen sloten en ramen die open stonden maar alleen bij mooi weer.
Ze klopte aan en ik herkende de klop. De klop van nieuws dat het leven doet wankelen. Ik deed aarzelend open en voordat ik de deur kon sluiten zette zij haar kleine vrouwtjes voet ertussen. No escape. Ik was gemangeld en werd gemarteld. Ze betoverde mijn dag naar nacht en wist me met haar weloverwogen woorden naar de afgrond te brengen.
Ik kromp.
Ik vroeg het hem. De man die ik liefhad of het waar was.
Geen antwoord was de uitspraak. Ik slonk.
Op zoek naar kracht om mijn huisje heel te houden bood ik mezelf aan en verving de nieuwe sloten met de oude van ons leven samen. Kom binnen. Kom drinken. Kom eten. Gebruik me.
Het jaar dat ik dacht van kruimels te kunnen leven is bijna voorbij. Nog twee weken heb ik mijn kleine ik gegeven. Hem ook.