Miep was op weg naar de zwarte markt.
Hoewel het bijna kerstmis was, was de sfeer op straat grimmig. Het was aardedonker en stil op straat. De weinig mensen die ze tegenkwam, plakten als schimmen tegen de gevels van de huizen. Ze hielden hun gezicht diep in hun kraag verborgen. Alsof ze bang waren betrapt te worden.
‘Maak het donker,’ hadden de Duitsers verordend. En het was donker geworden. Mieps man had, net als alle andere Nederlanders, hun ramen verduisterd. Met speciaal papier had hij ze afgeplakt tot er geen streepje licht meer naar buiten scheen. Het was pikdonker op straat.
De donkerte zou de Engelse vliegeniers die het op de Duitsers hadden gemunt, op een dwaalspoor brengen. Zoals het licht van de sterren de wijzen had geleid naar het kindje Jezus. Miep sidderde bij de gedachte dat de Engelsen werden misleid. Ze keek naar de donkere, dreigende lucht. Vandaag zouden er vast geen Engelse vliegeniers boven de stad vliegen. Het was immers kerstmis. Niet iedereen was Hitler en had een hekel aan kerstmis.
Als Jezus in deze tijd en in deze stad had geleefd, zat hij net als Anne en haar familie ondergedoken. Of misschien was hij vergast. Mieps hart kromp ineen. Ze wilde niet aan zulke gruwelijke dingen denken. Vanavond was het kerstmis. Ze wilde de onderduikers trakteren op een heus kerstdiner. Die mensen verdienden het. Ze konden immers niet naar buiten. Anders had ze ze bij haar thuis uitgenodigd. Ze had gehoord dat er een man was die konijnen verkocht op de zwarte markt.
Ze was op weg naar hem toe. Ze keek goed uit bij elke stap die ze zette. Het had geregend en het was glad. De straatlantaarns stonden uit. De maan scheen dof alsof hij zich ook aan de strenge regels hield van de oorlog. Miep zag een paar stoute sterren die zich niets aantrokken van Hitler. Ze keek ernaar met een goed gevoel. Ook al gedroeg Hitler zich als een keizer, hij was nog geen God.
Miep kreeg een akelig gevoel. Ach. Het was vast de opwinding van het komende kerstkonijn. Er was niks aan de hand. Wat kon er gebeuren op deze kerstavond? Een luchtaanval was uitgesloten. ‘Rustig doorlopen,’ sprak ze zichzelf de moed in. Ze zag het konijn al pruttelen in de pan. Ze kon de boter ruiken. Haar man had met clandestiene bonnen boter gekocht. Ze kon de boter al horen pruttelen. Ze moest watertanden. Ze beeldde zich in hoe blij de onderduikers zouden zijn bij het zien van het kerstkonijn. Ze kreeg het warm van binnen.
Liever had ze de schuilderds het goede nieuws gebracht dat de oorlog bijna afgelopen was. Maar met een gebraden kerstkonijn kon ze ook wel afkomen. Sinds de arme mensen moesten schuilen, konden ze alleen maar dromen van een mals stukje vlees.
Ze volgde de witgeverfde stoepranden die als blinde geleide lijnen door de stad liepen. Om rustig te worden, telde ze de huisnummers af, die met klodders witte verf op de gevels waren aangebracht. Het meest vertrouwde ze nog op haar eigen geheugen. Ze was niet in Amsterdam geboren, maar ze woonde er al lang genoeg om bijna blindelings de weg te vinden. Ze was er bijna. Aan het einde van de straat moest ze rechtsaf. Dan nog tweehonderd meter tot het poortje. Wanneer je door het poortje liep, kwam je vanzelf op een klein pleintje. Verstopt achter de huizen. De perfecte plek voor een zwarte markt. Zwarte markt! Zelfs de naam was Duits. In het Nederlands zei je ‘sluikmarkt’. Ondanks dat het door de Duitsers ten strengste verboden was om voedselwaren te verkopen die niet op de bon waren, floreerde de zwarte markt. De prijzen waren niet mals!
Ineens trok iemand aan Mieps mouw. Ze schrok.
‘Heeft u wat geld voor mij?’ Een broodmager kind in vodden keek haar met grote, diepe, koortsige ogen aan. ‘Ik heb zo’n honger.’ ‘Arm kind.’ Miep gaf haar een cent. Het kind liep schichtig door. ‘Zover zijn we gekomen! Dat zelfs onze eigen kinderen geen eten meer hebben. ‘Dan hebben de schuilerds het nog niet zo slecht. Al zou ik voor geen cent met ze willen ruilen,’ zuchtte ze. ‘Het kind liep vast in de buurt van de markt om iets te stelen! Iedereen was aan het stelen geslagen. De marktkramers op de zwarte markt waren geen haar beter dan dat arme meisje. Dat waren de grootste dieven.
Toen ze op de markt aankwam, liep ze naar de marktkramer die konijnenbouten verkocht.
‘Een konijnenbout graag,’ vroeg ze snel voordat ze zich bedacht. De man glunderde.
‘Ze zijn heerlijk mals, mijn konijnenboutjes,’ zei hij met een sterk Amsterdams accent. ‘Hoeveel wilt u er?’
‘Een is goed.’ Miep wees de middelste aan.
De marktkramer pakte de konijnenbout.
‘Dat wordt dan 20 gulden.’
Miep slikte. Twintig gulden! Daar ging haar weeksalaris. ‘Ok. Ik neem hem.’
Meneer Frank was de beste baas ter wereld. Ze pakte gauw twintig gulden uit haar portemonnee en betaalde de marktkramer zonder een seconde te twijfelen. De marktkramer scheen niet verbaasd te zijn over haar daadkracht.
‘U krijgt er gratis een hart en niertje bij,’ zei hij vrolijk. ‘Van de kerstman!’ grinnikte hij. De oplichter! Snel pakte hij het hart en niertje voor haar die als bonus naast de konijnen lagen. Miep betaalde. Hij wenste hij haar een vrolijk kerstfeest toe.
Snel liep Miep naar huis met het konijn en organen onder haar arm. Als ze het kind maar niet weer tegenkwam. Ze was platzak. Nadat ze het konijn gebraden had, schotelde ze haar poes het hart en de niertjes voor.
Toen vertrok ze met haar man naar kantoor.
Anne was dolgelukkig toen ze aankwamen.
Ze snoof de koude lucht uit Mieps jas op. Alsof de koude buitenlucht het mooiste cadeau was dat ze ooit had gekregen.
Ze hadden de tafel al gedekt.
Toen het konijn werd gebracht, begon iedereen te klappen. Zonder geluid te maken.
Het was een geslaagd kerstdiner. De schuilerds hadden koekjes gemaakt en twee taarten toe. Miep had van de collega’s cadeautjes meegenomen. Voor peter, Margot en Anne een flesje youghourt. Voor de volwassenen een flesje bier. Alles was leuk ingepakt. En leuke plaatjes waren op de verschillende pakketten geplakt. Het was de eerste keer dat Anne kerstcadeau’s kreeg, vertelde ze opgewonden aan Miep. Haar ogen straalden. Wat was ze blij.
Terwijl ze van het konijn aten, kreeg iedereen weer hoop. Iedereen deed een wens.
‘Als ik vrij ben…’ begon iedereen zijn wens. Het was alsof ze over een ander praatte. Alsof de vrijheid net als zij gevangen zat. Het was alsof ze vergeten waren wat het betekende om vrij te zijn.
Margot en meneer van Daan wensten een heet bad als ze vrij zouden zijn, maar dan wel één waar ze langer dan een half uur in konden blijven liggen. Mevrouw van Daan, die dol was op snoepen, wilde het liefst weer taartjes gaan eten.
‘Deze taart smaakt anders voortreffelijk hoor,’ complimenteerde ze Anne’s moeder die van bonen en bloem een kerstkaart had gemaakt. ‘Voorschuilse taarten,’ grinnikte Anne’s moeder die heel goed begreep wat voor taarten mevrouw van Daan bedoelde, als ze zei dat ze taarten wilde gaan eten als ze weer vrij was.
Annes moeder wenste voor zichzelf koffie. Die koffiesurogaat die ze elke dag dronken, was de naam koffie niet waard. De mannen, Anne’s vader, meneer van Daan en Peter wensten dat ze weer naar de stad gingen, naar de bioscoop. Meneer Dussel wenste zijn vrouw die niet Joods was, zo gauw mogelijk terug te zien.
En Anne, ja wat wenste Anne eigenlijk? Het meest verlangde ze weer naar een eigen woning, zei ze schuchter. Naar haar poes Moortje die ze bij de buren hadden moeten achterlaten. Ze verlangde naar vrije beweging. Maar het meest van al wenste ze weer hulp bij huiswerk. Ze snakte om weer naar school te gaan.
Na het eten ging iedereen slapen. Miep en haar man bleven slapen. Die nacht deed Miep geen oog dicht. Toen ze vroeg in de ochtend opstonden en afscheid namen van elkaar, was ze opgelucht als ze weer naar buiten kon. Ze moest er niet aan denken dat ze voor zo lange tijd opgesloten zou zitten.
‘Ik kan nog eerder zonder eten dan zonder lucht leven,’ zei ze tegen haar man toen ze weer op straat waren. Hij knikte. ‘Die arme mensen kunnen nooit naar buiten. Konden ze het raam maar open te zetten. Zelfs dat is te gevaarlijk,’ mompelde hij.
‘Het zijn mensen en niet alleen joden. Dat ze ons de hele tijd helpers, oorlogshelden noemen is zo aardig. Maar eigenlijk is het doodnormaal dat we deze lieve mensen helpen, vind je niet?’ Hij knikte weer, bang om zich heen kijkend alsof hij bang was dat iemand kon horen wat ze zeiden. Maar er was niemand op straat.
Ineens schoot er een zwarte poes over straat. Miep voelde de steen op haar maag toen ze aan Anne’s poes dacht die ze bij de buren hadden moeten achterlaten. Moortje heette ze omdat ze helemaal zwart was. Elke keer als iemand de poes ter sprake bracht, begonnen Anne’s ogen te glinsteren. Tranen rolden dan als een gevangen naar buiten. Ook vanavond hadden Anne's ogen gevaarlijk geglommen.
Toen ze thuiskwamen, wachtte Miep een ongename verrassing.
Ze werd overvallen door misselijkheid. Ze voelde haar maag samentrekken. Ze had buikpijn. Misschien kwam het door het konijn? De kramp werd steeds feller. Misschien was haar maag het niet meer gewend om vlees te eten. Het konijn was ook een beetje taai geweest. Gelukkig was haar buikpijn ‘s avonds weer verdwenen.
De volgende dag liep het gerucht dat er katten werden verkocht op de zwarte markt. Als konijnen...
Toen Miep dat hoorde, kromp ze ineen van ellende. Ze had zich nog nooit zo slecht gevoeld in haar leven. Wat voelde ze zich schuldig dat ze, ondanks dat de schuilerds nooit kerstmis vierden, toch perse kerstmis met hen had willen vieren. En ze waren haar nog wel zo dankbaar geweest. Ze voelde zich als een verrader. Wat haatte ze zichzelf dat ze perse zo'n goede christen wilde zijn.