“Die zijn voor onderweg”, voegde ik er aan toe. De mevrouw van de broodjeszaak lachte vriendelijk. De twee frikandellen moesten de grote honger stillen, terwijl we naar huis stapten met onze broodjes. Bovendien is het buitengewoon gezellig. Maar spreken met een hete frikandel in je mond is niet het beste idee. ‘Eigenlijk is dit nog het lekkerste’, probeerde ik te zeggen. Het kwam er uit als 'eiheheh ih di no he hehhehe'. Toch had mijn vrouw me verstaan. ‘Ha ih ho’, antwoordde ze. ‘Dat is zo’, had ik begrepen.
“Weet je nog?”, vroeg ik. “Toen we frieten gingen halen en we niet konden wachten.” U kent het wellicht. Met de geur van verse frieten in de auto moet je karakter hebben om er af te blijven. Dat heb ik niet. Maar na één frietje komt een tweede en voor je het weet, scheur je de zak open. Met mijn ogen op de frieten, lette ik minder op de weg. Ik moest plots stoppen en de rest kan u zich inbeelden. De frieten lagen overal behalve in onze mond. En de frietgeur hing nog weken in de auto.
Maar meestal gaat het goed. Alhoewel. De mannen hadden laat op de avond nog een hongertje. Pa zou wel naar de afhaalzaak rijden. Ze hadden me thuis gezegd dat je de bestelling voortaan aan een praatpaal moest doorgeven. Maar daar aangekomen reed ik er voorbij. De macht der gewoonte wellicht. Pas toen ik de paal passeerde dacht ik eraan. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik een auto aankomen. Achteruit rijden ging niet meer. Daarom stapte ik uit en gaf al staande, lichtjes door de knieën gebogen, aan de praatpaal mijn bestelling door. De mensen in de auto kwamen niet meer bij van het lachen. Wat te begrijpen valt.
Ik stond er helemaal voor paal.