‘Waar is ze nu?’
Mijn vraag komt binnen als een mokerslag.
Zijn gezicht verbleekt.
Hij kijkt naar de foto op de muur.
Zijn dochter springt op in de golven.
Het water spat tegen haar gebruinde borsten.
Ze lacht stralend.
'We waren op vakantie in Griekenland,'
zegt hij.
'Ze is mijn muze, mijn Hollandse godin.'
‘Waar is ze nu?’
Hij heeft mijn vraag niet beantwoord.
'Daar?' Ik wijs naar het plafond.
‘Ik geloof niet in het hiernamaals!’
bromt hij.
‘Oh, nee?’
‘Nee. Maar ik praat wel tegen haar!'
‘Echt waar?’
‘Ja, elke dag. Als ik de hond uitlaat.’
‘Waar praten jullie over?’
‘Over koetjes en kalfjes.
De dagelijkse dingen. Het weer,
de pijntjes, de vreugdes.’
‘Dus, ze is er nog.’
‘Ja. Ze is er nog.’
Ze trekt aan de leiband.
Dan maak ik haar los.
Ze steekt haar neus in konijnenholen.
Blaft tegen opschietende eekhoorns.
Ze graaft naar schatten in het mulle zand.
Dan fluit ik haar terug.
Ze