In het water van de dakgoot,
doopt een kraai een koekje,
als een priester zijn hostie
in gezegende kerkwijn.
Het lichaam van Christus
verdwijnt in zijn bek.
De kraai zo bestuderend,
in de schaduw van de veranda,
komen zoveel herinneringen op.
Geen fijne herinneringen.
Ik houd me doodstil.
Verbluffend is de gelijkenis,
herkenbaar de handelingen,
de blik naar de hemel,
de harde stem van de priester.
Een kleine jongen
houdt zich doodstil.
Sluit zijn ogen
tijdens de handeling.
In gedachten vliegt
hij naar buiten.
Het gefladder van zijn vleugels voelen als een bevrijding.
Christus aan het kruis kan zijn arm niet om hem heen slaan.
Hij kan hem niet beschermen tegen de zwarte kraai.
Hij zit op het dak in de zon.
Drinkt water uit de dakgoot.
De hostie smelt op zijn tong.
Hij is een witte duif.