Verbaasd kijk ik je aan. Haast was ik je voorbijgelopen. Mijn hoofd draait zich om en kijkt je na. Nooit gedacht dat ik jou nog zou tegenkomen.
Je staat op het perron de krant te lezen. Ik stap de trein uit en onze blikken kruisen. Je glimlacht. Er gaat een schok door me heen. “Nina!” roep je en mijn hoofd draait met je voetstappen mee. Je omhelst haar. .
Ik loop naast Marie en Amber, slechts een paar meters van je verwijderd. Mijn gedachten wijken steeds verder af, maar belanden telkens terug bij jou. Die kriebels in mijn buik. Het is al zo lang geleden dat ik die nog gevoeld heb.
Mijn ogen prikken in je rug. Jij hebt niets door. Wanneer ik per ongeluk je arm raak, verplicht ik mezelf om je niet aan te kijken.
In plaats daarvan vlucht ik de klas in.
De volgende ochtend ben je er weer. Op hetzelfde perron. Ik herken je van in de verte. Speciaal voor jou ben ik deze ochtend vroeger opgestaan. Ik loop de trappen af en pak de metro. Al lezend neem ik de roltrap. Ik kom steeds dichter en dichterbij.
Je kijkt me aan en glimlacht.
Ik sta naast je.
Samen lezen we de krant. Ieder voor zich, maar af en toe wijkt mijn blik stiekem af. Dan draai ik mijn hoofd en kijk ik je onderzoekend aan. Tot jij ook maar de kleinste beweging maakt. Snel wend ik mijn blik af. Je mag niets doorhebben. Ik wil dit moment niet verpesten.
Je zou eens moeten weten.
Helemaal overrompeld draai ik me nog één keer om. Onze blikken kruisen. Dan weet ik het. Ik heb me nooit iets ingebeeld. Als ik toen initiatief genomen had, wie weet.
Je loopt hand in hand. Ik zie het gezicht van je vriendin niet goed, maar jij ziet er gelukkig uit.
Zo te zien verbeeldde ik me niets. Blijkbaar val je ook op meisjes.
Achter me is iemand serieus aan het werk met een drilboor. Ik trek mijn wenkbrauwen op, maar zeg niets. Zwijgend kijk ik de mensen om me heen aan. Mijn blik is gericht op de roltrap, hopend dat jij zo dadelijk in mijn gezichtsbeeld komt.
Ik begin de hoop al bijna op te geven. Dan verschijn je, appel in de ene hand, krant in de andere. Je ziet me, maar gaat niet op je vaste plekje staan. Je komt zo dicht bij me staan, dat er slechts een millimeter tussen ons overblijft. Ik hoor je zachtjes ademen en kijk hoe je wolkjes blaast in de koude lucht. Iets zeggen doe ik niet. Ik sluit mijn ogen en geniet van je nabijheid. Onze schouders raken elkaar net niet aan. Ik kan je bijna voelen. Jij zegt niets. In stilte zoek ik naar de juiste woorden. In mijn gedachten gaat alles goed. De realiteit is, ik vind de moed niet om je aan te spreken. Dat je zo dicht bij me staat, is toeval.
De trein komt aan. We gaan elk onze eigen weg. Jij met Nina. Ik met Amber en Marie. De laatste schooldag. Een grote kans dat ik je vandaag voor het laatst zie. Nog één keer hef ik mijn hoofd omhoog en draai ik me om, klaar om jouw blik op te vangen. Je ziet me niet. Ik kijk hoe je in de mensenmassa verdwijnt. Somber zet ik een stap achteruit wanneer de trein over het perron raast en zachtjes tot stilstand komt. Zonder om te kijken stap ik de trein op en vind een plekje in de achterste wagon.
Viel jij ook op mij? Ik weet het nog steeds niet.
Ik hoef het niet te weten.
Alleen,
die ene dag.
Toen was je zo dichtbij.
Met een glimlach stap ik de trein op.