Warmbloedspringpaardjes, springend over een bevroren meer als dwaalgeesten met een kaars in de winter kinderen steigerend door een zilveren storm zo gloeiend warm en toch zo kwetsbaar zwak
Pluizig grijze muizen in een winterslaap, knus bij het gouden vuur allemaal samen binnen, als behoeders voor wie buiten is ouderen achter de ramen, tussen winterrozen en rook ronde en boom vol met lichtjes, een fonkelende ster in het donker
Sneeuwuilen izen de wereld langzaam verdwijnen in een koude mantel van witte dons postbodes bezorgen brieven aan de wereld, met van die mooie rode letters over wijsheid en welzijn, over winter en warmte het sneeuwrooslied