Ik zwaaide af van het jonge leven
wilde het huis wat wilder maken
marcheerde eerst door vervallen straten
wilde als luistervink enkel nog praten
niet in het ijle of tegen muren
misschien met vlammen boven tongen
dat ging nogal vlot naar ‘t schijnt
en zo verdween de onrust even in mijn hoofd
liep ik toch nog doldwaas maar verdoofd verder
op zoek naar wat glamour en wat glitter
op de tonen van het wilde ding
ving ik bot en struikelde over opgebroken kasseien
Ik begon te tateren en te snateren als een gek
als een losgeslagen gans zag ik kans
om wat meer leven te brengen
om mijn dagen wat minder te laten vertragen
Ik nam een steen en gooide
mijn eigen vensters in
Ik was de rust vergeten
wilde het niet meer weten
Ik ging weer schuilen
in de rust en de stilte
van mijn moe getergde huis
dat ik per abuis had verlaten