Buiten was het koud.
De straat onderging gelaten de aanhoudende windstoten die waren voorspeld.
De drang om de maan recht te trekken hield mij overeind.
Recht in de ogen van de storm kijken was iets voor later op de avond, wanneer ik met een overdosis aan bekommernis de nacht zou omhelzen.
Onderweg stelde ik het beeld van hoe ze eruit zou zien wat bij.
Zij zou diegene zijn met de verwaaide blik.
Ik wist nog niet of ik iets over mijn drang zou zeggen toen ik tegenover haar plaatsnam.
Ik bestelde koffie.
Het wolkje melk dat ik morste hing scheef over mijn tas.
'Elise' zei ik. 'Laten we ze rechttrekken'.
Ze lachte.
Niet meer of niet minder.
'Elise' herhaalde ik. 'Laten we de maan rechttrekken'.
Ze keek in mijn ogen en zweeg.
Het voelde als bekommernis.
Ik probeerde mijn beeld wat bij te stellen, maar de drang bleef.
Buiten stormde het.
Ik dronk mijn koffie en omhelsde haar.