Het zilveren belletje (Het Grote Bos deel 1)

20 jun. 2020 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

De konijntjes van het Grote Bos speelden buiten. Allemaal? Neen, een familie zat gezellig rond de tafel. Nou ja, wat heet gezellig. Het hol was wel knus, overal langs de wand lagen kussens, de open haard brandde en het hout knisperde. Op tafel stond een grote trog vol wortelstamppot. De inhoud was onderwerp van hevige discussie. De vijftien broers kibbelden er op los, Pa Konijn hield zich afzijdig en Ma Konijn had zin om iedereen een lel voor z’n oren te verkopen, maar dat deed ze niet. Ze was bang. Er werd op tafel geslagen, er vloog al eens een glas door de kamer en Piet, de oudste zoon, had zelfs een mes in zijn houten bord gepind. Net toen Konijn acht en veertien op het punt stonden elkaar de hersens in te slaan, werd er luid op de deur gebonkt. Het werd stil in het gezellige konijnenholletje.
            In het voortuintje stond Ome jan, de broer van Pa en de meest roemruchte telg uit het bekende konijnengeslacht. Zonder ertoe te zijn uitgenodigd, struinde hij binnen en nestelde zich op de gezelligste kussens. “Zo”, zei hij, zijn blik op de tafel werpend, “Wat schaft de pot? Of moet ik trog zeggen?”
            Meer was niet nodig om opnieuw een kakofonie aan verwensingen op te wekken. Ome Jan kon toch ergens het woord “wortelstamppot” opvangen en meteen werd hij gloeiend kwaad. Hij sprong op de tafel, grabbelde de trog en smeet die woedend naar het andere eind van het hol. Iedereen keek nu naar hem. “Wat is dat voor smerige troep,” schreeuwde hij, “Jullie weten toch dat ik allergisch ben aan wortelen. De damp alleen al maakt me ziek. En niemand die me ook maar een beetje waarschuwt?”
            Piet Konijn nam het woord: “Sorry ome Jan.” Hij liet zijn oren deemoedig platvallen. Het zilveren belletje dat hij in zijn linkeroor droeg, rinkelde zacht. “Onze excuses. We wisten niet dat je op bezoek zou komen. Onze fout. We hadden het moeten weten. Om het goed te maken wil ik champignons zoeken. Ik weet er in het bos staan.”
            Bij het woord “champignons” was ome Jan verkocht. Hij was er dol op. En Piet vertrok zacht rinkelend.
 
Een half uurtje later was Piet Konijn terug in het gezellige konijnenhol. In het bos had hij geen paddenstoelen gevonden, maar wel in het tuintje van Reinaert, de vos. Radeloos als hij was, stal hij zijn mandje vol.
In het konijnenholletje was het overigens nog steeds een kabaal van jewelste, maar toen Piet zijn champignons begon klaar te maken en de geur van look het hele holletje vulde, werd het stil. Ome Jan likkebaardde. Eindelijk kwam het heerlijke ruikende gerecht op tafel. Ome Jan smikkelde en smulde en liet geen steeltje van de paddenstoelen over. Zo heerlijk had hij nog nooit gegeten en hij nodigde zichzelf uit om elke woensdag champignons te komen eten. Niemand durfde tegen zijn wens in te gaan.
 
De volgende woensdag had Piet Konijn opnieuw paddenstoelen gestolen uit de tuin van Reinaert, de vos. En ze smikkelden en smulden allemaal van de overheerlijke maaltijd en niemand had het over wortelstamppot. Ome Jan at zijn buikje rond. Iedereen was gelukkig en het was echt gezellig in het holletje.
 
Zo ging dat week na week na week. Piet Konijn werd een beetje roekeloos en dacht er niet meer aan dat Reinaert de diefstal misschien zou kunnen merken. Zo stal Piet week na week champignons en zo smikkelden en smulden ze tot op een kwade dag. Piet was net zijn laatste paddenstoelen aan het bijeen gappen toen plotseling Reinaert voor hem stond. “Haha, betrapt,” zei hij met een minzame glimlach rond de snuit, die hoegenaamd geen vijandigheid verried. “Jij bent het dus die mijn paddenstoelen week na week komt pikken. Laat mij raden voor wie ze zijn.” Reinaert streek even langs zijn pluimstaart. “Ome Jan? Dat dacht ik al. Weet je wat, lief klein konijntje? We zullen ome Jan en die andere wortelvreters eens een lesje leren.” Plots flikkerden de tanden van Reinaert vervaarlijk en als een verticuteermachine gingen ze door het zachte vlees rond de nek van Piet Konijn.
 
Twee uur later werd er op het deurtje van het gezellige konijnenholletje geklopt. Daar stond Piet Konijn. Hij had geen champignons mee, maar een pastei die er heerlijk uitzag en meesterlijk geurde. Piet zette de pastei op tafel en niemand kon eraan weerstaan, zelfs ome Jan niet, die eerst nog geprotesteerd had over het gebrek aan champignons. Bij zijn eerste hap brak alle weerstand. Dit was een driesterrenmaal. Waar had Piet die pastei vandaan gehaald? Waar was hij van gemaakt? Hoezeer ze ook aandrongen, Piet wilde geen antwoord geven.
            Toen de pastei bijna helemaal verorberd was, beet Pa Konijn plots op iets hards. Een pitje van het een of het ander? Hij spuwde het uit. Een zilveren bolletje rinkelde op zijn houten bord. Het was een belletje, het belletje van Piet. In een vreselijk moment drong het tot hem door: de pastei was Piet. Ze waren hun oudste zoon aan het opeten. Hij gilde het uit: het is Piet, het is Piet.
            Op dat ogenblik ritste de buik van de Piet in het holletje, open. Reinaert sprong eruit en beet alle konijnen de keel over, behalve ome Jan.

           “Wel?” vroeg Reinaert, “Wat vond je van mijn recept?”

           “Bij leven mocht ik Piet niet,” antwoordde Ome Jan stoïcijns, “maar die pastei was verdomd lekker.”

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

20 jun. 2020 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket