hij ontdooit haar winterhanden
stuwt zijn bloed naar haar witte vingertoppen
naait met vaste kruisjessteek
flanel van vleeskleur op haar rug
laat haar slokjes lauwe ochtenddauw drinken
knielt, wrijft haar voeten warm
met zachte schrijvershanden
legt dan haar uitgedunde schaduw neer
op een bed van varen en mos
dat sinds hun peutersyllaben
van zonlicht verstoken bleef
ze siddert al haar bosdieren bijeen
schudt zich los uit feodale vrieskou
vertraagt zijn schrijven
door haar bijziende ogen
op zijn middenrif te richten
hij stokt en haar hand klauwt
rond zijn pen, gewillig laat hij zich schrijven
op hun hersenstam
krast een vogel
en als hij haar naar het stilstaand water draagt
laat zij zich drijven als een zwaan,
muze noch pseudoniem,
een vorstin die met haar hand het hele bos
in zijn geleende woorden overwinteren laat
Ariane Vergult herfst 2024