Hij stond naakt voor iedereen te kijk, maar daar leek hij zich niet helemaal van bewust. Hij staarde maar wat in het ijle, zijn hand onder zijn kin. Niet dat hij verdwaasd was, of ontdaan, ik zou het bezadigd noemen, zeker van de overwinning. Zijn hoofd lichtjes gebogen, de blik naar boven gericht. Kom maar. Hij had iets ongenaakbaars. Zijn pose was niet oermannelijk. Met zijn knik in de rechterknie en de linkerschouder naar achter had hij zo op de cover van Vogue gekund, tenminste, als hij wat aan had gehad. Maar toch had hij ook iets van een macho.
Met een enkele zwaai verloor hij zijn arm. Geen erg, dan maar zonder. Geen kreuk te zien op dat gezicht. Hop, daar gingen de knieën. Zijn romp viel nu plat naar voor, recht in de vleesjus. Het lichaam werd opnieuw blokjes rode kool en aardappel.
Geert kauwde zijn standbeeld gestaag naar binnen. De David van Michelangelo beviel hem wel, hij leidde de aandacht af van de aangebrande rode kool.
Sinds Marjan hem verlaten had, had hij de oude gewoonte opgenomen om een maquette te maken met zijn voedsel. Daar was zijn grootvader ooit mee begonnen, om de honger op te wekken bij die kleine eter van een kleinzoon. Ambiorix en de leeuw van Waterloo had hij zo naar binnengespeeld.
Dat ze er uitgerekend met de kapper was vandoor gegaan. Ik had het moeten weten, dacht Geert. Baleage na baleage had ze opeengestapeld, tot haar haren op haar hoofd getekend leken.
Met de David van Michelangelo had Geert enkel de grote handen gemeen en het golvende haar. David was kalm en gespannen tegelijk, filosofisch en opwindend, een leiderstype met hersenen en een pracht van een lichaam, het symbool van de Florentijnse staat. Geert was kalm.
Bij gebrek aan andere adjectieven had zijn vrouw Marjan een afgietsel van David gekozen. Bovendien had ze met haar David ook een levenslange garantie op de producten van Jean Louis David.
Maar al bij al was het een verrijking. Elke ervaring is een verrijking van onze gevoelswereld, een inspiratiebron voor de creatieve geest. Hij was naar een klein studiootje verkast, waar hij zich nu in alle rust kon toeleggen op zijn levensdoel: een boek. Schrijven. Zeven was hij, toen hij zijn vingers over de boekenruggen liet gaan in de bibliotheek, terwijl de andere kinderen door de gangen renden. Legoblokken maakten plaats voor woorden. De rest was een verhaal zoals er honderdduizenden waren. Een gebrek aan discipline en de hang om zich sociaal te verankeren hadden zijn pen doen opdrogen. Geert had met het voetballen het schrijven verdrongen. Ergens op zijn achttiende had hij Marjan ontmoet op een fuif. Marjan had iets van Françoise Hardy, zoals de kapper op de David leek. Andere meisjes zaten in het park, Marjan zocht wat afwezig een plekje, vleide zich nonchalant neer, verpoosde en verwijlde. Daarbij zuchtte ze een beetje. Steunend op haar elleboog, haar hoofd iets naar achter, keek Marjan naar de blauwe regen. Geert wou deel uitmaken van haar gemijmer, haar zijn dromen openbaren. Haar misschien vertellen dat hij ooit schrijver had willen worden.
Die dromerige periode had een tiende van hun huwelijk in beslag genomen, had Geert ooit uitgerekend. Er waren er vast die het met minder moesten rooien, dacht hij. Het openen van hun bloemenwinkel telde voor twintig procent van hun gedeelde leven. Het openhouden van de bloemenwinkel voor zestig procent, samen met het opvoeden van hun dochter. Dan bleef er nog tien procent over. Geert kon niet direct bedenken waar hij die de voorbije jaren aan besteed had. TV-kijken? Op café met vrienden? Daar kon hij hooguit twee procent mee vullen. De overige acht procent knaagden elke dag meer aan hem. Het was een zeurderig gevoel.
Marjan had de bloemenwinkel overgehouden. Nu er toch tachtig procent uit zijn leven verdwenen waren, kon hij zich eindelijk wijden aan de acht per honderdste die steeds luider schreeuwden. Hij had zijn oude schoolboeken Nederlands bovengehaald en bestudeerde vertelperspectief, tijd, ruimte en motief.
II
Een ik-verteller was hij niet. Daarvoor had hij zijn leven teveel aan hortensia en orchidee gewijd. Voorop treden in een boek was niets voor hem, zelfs als hij niet zichzelf was. Maar hij had van tussen de bladeren wel altijd toegekeken. Hij kon voorspellen of een klant een bescheiden potje slaapkamergeluk zou kiezen of een pronkerige witte lelie.
Hij wist wie vol afgrijzen zou kijken naar de vleesetende zonnedauw en wie huiverig aan een fallus dacht bij de amaryllis in knop. Hij kon de cactusliefhebbers onderscheiden van de pastelkleurige snijbloemadepten. Hij had gezien hoe ze praten, welke kleren ze droegen. Hij had hun stemming leren herkennen en kon uit kleine, hen ontvallen woorden afleiden waar ze mee bezig waren. Bloemen vormen een koninklijk weg naar het onderbewuste.
Hij zou een alwetend verteller worden, een die kan binnenkijken in de psyche van de personages en meer weet dan hen. Dat die zowat uitgestorven was in het begin van de twintigste eeuw, kon hem niet veel schelen. Voor uitgestorven soorten ontstond mettertijd een mateloze interesse. Hij zou een universum scheppen voor zijn leliedames en ficusmannen. Op zijn uitgestippeld pad zouden ze hun schijnbare lotgevallen beleven, voorzien van zijn alwetende voice-off. Verloren gewaande werelden zou hij uit het stof doen herrijzen, liefdes regisseren en levens leiden. Sterven wie sterven moest. Schrappen wie niet past.
Maar eerst wat aandacht voor die matig belangrijke twee procent in zijn leven, die nu de vorm hadden aangenomen van een fitnessabonnement uit een reclameblaadje. Bewegen maakt de geest vrij. Geert had gekozen voor de crosstrainer met bodyjournal. Daarbij stap je en trek je twee armsteunen naar je toe terwijl je vetverbranding, beoogde hartslag en conditie nauwkeurig worden bijgehouden. Het resultaat is een elliptische beweging die nog het meest lijkt op een zwevend huppelen. Als een bende slingeruurwerken liepen ze daar terplekke.
Het was een trigger voor zijn fantasieën.
De dag waarop zijn boek zou worden onthaald.
De dag waarop hij meer zou zijn dan een tuinier met een knipschaar en een man van middelbare leeftijd met hoorns. De radio-interviews aan de zijde van ervaren auteurs. Ze prezen hem aan, een veelbelovend talent die Geert Goverts. Hij trok wat harder aan de armsteunen en zag de progressiemeter op het scherm groener worden. Hij schommelde op het ritme van de lofbetuigingen, maakte nieuwe vrienden in de coulissen van de praatprogramma’s, ontving kaartjes met felicitaties en mocht voorlezen in het buitenland. Hij zag de glimlach van een nieuwe start, een nieuw begin waarin hij eindelijk de belangrijkste acht percent van zijn persoonlijke progressiemeter zou invullen. Het zweet parelde van Geerts gezicht, de swingsteunen draaiden vanzelf. Hij slingerde zich naar de overwinning. De glimlach werd steeds breder, vastberadener en kwam nu steeds dichterbij.
‘Loopt u niet wat hard van stapel?’
De glimlach trainde op toestel twee, tegenover Geert. Haar leeftijd begon waarschijnlijk met een drie, maar liep al gevaarlijk tegen de vier aan, vond ze zonder enige twijfel. Daarom kwam ze vast trainen, in een topje waarop Amalia geborduurd was, maar niet zo vakkundig dat het een merknaam kon zijn. Ze had het zelf gedaan, dus was het haar naam. Vrouwennamen met dubbel zoveel klinkers als medeklinkers zijn nodeloos romantisch, dacht Geert. Moeders die hun kind Amalia noemen, denken vast dat het met poppen zal spelen en de knalroze kleur in de kinderkamer leuk zal vinden. Marjan had hij best wel stoer gevonden: Twee lettergrepen, twee a’s en toch kort en krachtig. Half zoveel klinkers als medeklinkers. Mooi maar kordaat.
Geert merkte dat hij wat cijfermatig begon te denken, wat wel vaker het geval was wanneer hij zich ergerde.
‘Nee, dank u’, zei hij kort terug en pedaleerde verder. Een-twee-een-twee-een-…
Amalia had zelfs geen plooitje in de buik of een kleine verzakking op de dij. Ze behoorde vast tot de groep die .
Ze taxeerden de mannen die er trainden en werden getaxeerd. Een zeven of een vijf? Groen licht of rood licht? Op momenten als deze vroeg Geert zich af waarom hij op een reclameblaadje was ingegaan. Schrijvers horen toch niet op fitnesstoestellen thuis. Zie je Tolstoï al gewichtheffen? Flaubert die zijn Madame Bovary op een kajak zit te bedenken? Komaan zeg. Dit was toch helemaal niks voor hem meer.
‘U ziet bijna zo rood als uw t-shirt’, zei de wandelende a.
‘Ik kan het echt wel aan. Ik voel wel wanneer ik moet stoppen’
Amalia was niet alleen fonetisch de tegenpool van Marjan. Ook haar lichaam was omgekeerd evenredig aan dat van ‘zijn vrouw geweest’. ‘Zijn vrouw geweest’ klonk net iets beter dan ‘zijn ex’, zelfs in zijn gedachten. Een ex leek op een object uit een vorig bestaan. Iets wat men had bezeten en nu aan de kant had gelegd. ‘Mijn ex’ bracht nog even de herinnering aan dat bezit naar boven.
‘OK, ik ga net naar de bar. Ik wil best wel een glas water meebrengen’.
Zijn vrouw geweest was wat ze in modebladen ‘een peertje’ zouden noemen. De smalle schouders deinden uit in een bredere romp om te culmineren in het bekken. Naar die glooiing had Geert uren kunnen kijken, zelfs toen hun leven al overheerst werd door asters en orchideeën. Onder Marjans navel zat een samengestropt lijntje. Het resultaat van de keizersnede waarlangs hun dochter ter wereld was gebracht. Geert hield ervan om zijn vingers in de kuil van dat lijntje te laten glijden, de volgende helling te nemen en zijn hand op de massieve bil te leggen. De fascinatie voor het litteken vond Marjan vooral vreemd. Ze was begonnen zacht te grommelen wanneer Geerts hand in de buurt kwam van haar grootste complex en toen dit niet afdoende bleek, had ze geschreeuwd: ‘Eraf! Genoeg!’.
Geert had het jammer gevonden. Hij vroeg zich af waarom vlakheid de norm geworden was.
Rimpel en vetplooi werden vervolgd alsof het vervelende insecten betrof.
En nu stond er een blok vlakheid voor hem. Geen inhammetje te bespeuren in de flanken. Zelfs geen wulps welvinkje, frontaal. Dat had moeder zich vast niet voorgesteld, toen ze Amalia bedacht.
‘Of u een glas water wou?’, herhaalde ze. Water, ook al zo vlak.
Geert had dorst en vriendelijkheid was altijd een must voor hem geweest, ook wanneer je er de pest in had. Een zelfstandige leert zijn rothumeur verstoppen.
‘Graag’, hoorde hij zich zeggen.
Hij had zijn glas al trappend geledigd terwijl Amalia hem vertelde hoe tevreden zij was over deze fitness. Compleet voorzien van meetapparatuur, schermen waarop je je dagelijkse soap kon volgen, gezellige bar, niet duur, dicht bij haar appartement. Korte pauze. Geen reactie. Haar appartement dat ze ook heel leuk vond, hoewel het in een woontoren lag en er vanbuiten hoogst ongezellig uitzag, want vanbinnen zag ze die lelijke façade toch niet, en weet je dat viel allemaal we mee, je hebt wel geen tuin, maar een fantastisch zicht over de stad daar op het dertiende en een terras waarop je kan zonnen en een dwergkonijn kan houden. De buren waren ook heel vriendelijk. Speelden nooit luide muziek. Helemaal geen oproerkraaiers zoals mensen wel vaak denken over woontorenbewoners. Haar auto was ook nog nooit beschadigd geweest.
Amalia zou niet snel bloemen gekocht hebben, wist Geert, al had ze zo’n romantische naam. Ze was immers het madeliefjes-type. Niet slecht, maar wat naïef, nood aan bevestiging, ambitie is ondergeschikt aan emotie, durft geen gewaagde kapsels uit te proberen. Het soort mensen dat er kapot van is als hun horoscoop voorspelt ‘dat er donkere wolken hangen boven hun liefdesleven’ en diep ademhalen wanneer er staat ‘u bruist van energie’.
‘Leuk’, zei Geert. Hij bedankte nog eens vlug voor het water, stapte van zijn crosstrainer richting kleedkamer en hoorde een vaag ‘graag gedaan. Tot nog eens’.
Geert bedacht hoe het leven aan deze mensen al trappend en peddelend voorbijgaat en dat hij ook stilzittend een doel voor ogen had: zijn eerste boek. Hij glimlachte en vergat alle cijfers die de voorbije tien minuten door zijn hoofd waren geflitst.
III
De raap, de wortel en de selder vormden respectievelijk het hoofd, de arm en de hand van keizer Constantijn de Grote, op het binnenplein van het Capitolijns Museum in Rome. Daar was Geert nooit geweest. Hij kende een prent van dit verbrokkelde standbeeld. Een biceps met dooraderde elleboog, daarnaast een sokkel met een tweemeter groot hoofd, dan iets wat op een knie leek en uiterst rechts een hand met opgestoken wijsvinger. Het puzzelgehalte van Constantijn had Geerts aandacht getrokken. Op internet had hij gezien dat er ook nog een voet bij hoorde. Hij stelde zich voor hoe Constantijn erbij stond, in zijn metershoge volledigheid. De voet een beetje omhoog, het vingertje in de lucht. Alles hing af van de rechterarm. Als die gestrekt was, dan stond Constantijn als een dicterend leider voor zijn volk. Was de arm gebogen, dan had hij iets van een stuntelige vragensteller. De vreemde holle ogen en gleuf in de kin, met daartussen het vreemde golvende mondje pleitten voor de stuntelige vragensteller.
Maar de strakke haarlijn en de loodrechte groefjes tussen Constantijns wenkbrauwen verrieden dat het hier wel degelijk om een moordenaar ging. Niet van de christenen, die onder Constantijns bewind eindelijk de vervolgingen van zich af konden schudden.
Nee, de vader van zijn vrouw was de eerste die eraan moest geloven. Wou de macht overnemen. Later volgden Constantijns zoon Crispus en vrouw Fausta. Waarom, dat wisten geschiedschrijvers niet helemaal, maar er waren wel wat roddels dat moeder Fausta en stiefzoon Crispus een relatie hadden.
Dertien jaar lang stond Constantijn alleen aan het roer van het Romeinse Rijk.
In het woord alleenheerser is alleen geen synoniem van eenzaam, maar van uniek, uitmuntend, excellerend. Geert’s hoofdpersonages mochten best wel iets van de uitmuntende daadkracht van Constantijn krijgen.
Geert had vroeger een jaar Latijn gevolgd. Uitgangen en verbuigingen had hij al snel aan de kant gezet, vreemde talen kreeg hij niet in die kop van hem. Latijnse bloemennamen uit het hoofd kennen, deed hij af als pedant. Marian kon wel eens aan komen zetten met de Tagetes Erecta wanneer ze het over een stinkertje had, Geert vond dat goedkope marketing die enkel wat pubermeisjes deed gniffelen. Maar de wereld van de keizerrijken was hem blijven boeien.
Die tragiek in dat klein besloten kringetje temidden van dat onmetelijke rijk. Het gekonkel in de coulissen, het meedogenloos aan de kant zetten van het vervelende compromis, het eigen gevoel laten botvieren. Recht door zee, dacht Geert, en hij kauwde vastberaden op Constantijns voet.
IV
Nu nog een manier vinden om dat keizerrijk tastbaar te maken, de grootsheid menselijk. Geert wou allesbehalve een Hollywoodiaans verhaaltje, geen Romeinse keizers met witte toga’s en laurier achter de oren. Geen gezagsdragers die met één vinger over het leven van hun slaven beslisten. De kracht moest overweldigend zijn, zonder eraf te spatten . Daarvoor zou hij naast de concrete ruimte van het Circus Maximus uit Ben Hur, of het nog beroemdere colosseum, ook de symbolische ruimte in zijn verhaal verkennen.
In zijn oude schoolboeken regende het voorbeelden van de woestijn en de stad als symbolische ruimtes. Een tocht door de woestijn als metafoor voor een moeilijke periode in het leven. Bijbels en braaf, vond Geert. De eenzame held die met de anonimiteit van de stad worstelt. Plat en inspiratieloos. Duidelijk genoeg om aan de grootste gemene deler uit te leggen, dat wel. Middelbaar en middelmaats, voor iedereen die wat verder dacht dan wat er die middag op zijn broodje zou liggen.
Geert wou iets nieuws, iets eigens. Hij ging op zoek naar de symboliek in zijn eigen leven.
Welke waren de belangrijke symbolische ruimtes in zijn leven?
Over zijn bloemenwinkel had hij al genoeg nagedacht. Hoewel hij er een belangrijk psychologisch inzicht had opgebouwd, was de ruimte er vooral een van vele opgestapelde nutteloze uren. Het groen van de planten was zijn persoonlijke grijs geworden.
Niet interessant voor zijn verhaal. Geert wandelde door zijn verleden, en zag er Marjan staan, met haar hoofd in de kleerkast, op zoek naar een passend sjaaltje bij haar kleed. Lang op zoek. Met een rug die af en toe schokte. Hij was stiekem jaloers op de hemdsmouw en de broekspijp die langs haar gezicht streken, alsof het vriendelijke poppen waren. Ze leken het allemaal stilzwijgend te begrijpen, terwijl Geert alleen kon toekijken. Hij wreef met zijn teen tegen de rand van zijn pantoffel. Toen ging hij naar de keuken en maakte nog een kop koffie. Marjan vond het gepaste sjaaltje, en hij keurde het goed. Samen aten ze nog een koekje voor het slapengaan.
Kleerkasten leken niet echt te passen in zijn keizerlijk verhaal. Maar misschien zou dat net zijn troef worden, dacht Geert, en hij glunderde
V
‘ U wordt allround medewerker tuinbouw, met een belangrijke transportfunctie’
U verzamelt de planten uit de serre die getransporteerd moeten worden en helpt mee met het lossen van nieuwe planten. Occasioneel vervoert u de loten naar de kleinhandelaar.
U maakt mee de stock op van planten.
In rustige periodes helpt u mee met het inpotten, stekken en invullen van diverse planten.’
De korte, nasale klanken van de VDAB-consulent staken moeizaam het bureau over.
Tegen de muur glimlachten vijftigplussers en allochtonen, dankbaar om hun nieuwe job.
Het enige wat Geert fascinerend vond aan consulent was het stukje consul. ‘Consul der arbeidsvoorziening’, dacht hij, en bemerkte het Constantijnse streepje-in-het-voorhoofd bij zijn trajectbegeleider.
‘U begrijpt, meneer Goverts, Geert, was het, uw werkloosheidsperiode en twee geweigerde vacatures in acht genomen, dat wij u graag begeleiden in dit nieuwe hoofdstuk van uw professionele loopbaan. De vacature sluit uitstekend aan bij uw expertise in de horticultuur. De familiale KMO zal u met plezier opnemen in zijn hiërarchie. De KMO heeft een uitstekende reputatie wat de productie van zaden en jonge planten betreft.’
Geert dacht aan zijn eerste geweigerde vacature. ‘Verkoper tuinmeubelen en zwembaden te Turnhout’ Het associatieve vermogen van de VDAB-databank gaf zijn leven in wat bits en bytes een draai, van tuinplanten naar zwembaden.
Terwijl zwembaden slechts een holte waren waar je geen bloemen kon planten. Een maand bruikbaar, daarna namen enkel een paar vogels er nog snel een duikvlucht in. Bovendien was hij eerder een afzijdige plantenverzorger geweest, dan een verkoper. Hij had de klanten hoogstens ingelicht over de lichteisen van hun potje groen.
Geert dacht aan de tweede vacature en kneep zijn lippen op elkaar om het niet uit te proesten. Toch stootte er wat lucht uit zijn neus en kregen zijn ogen een vreemde glans, die de VDAB-consulent interpreteerde als herboren motivatie.
‘Rij instructeur’
‘Uit de dilemma’s in de psychologische enquête blijkt dat u een bijzondere aandacht heeft voor wetenschap en techniek, en tegelijk een buikgevoel dat veel technici vreemd is. Een uitstekende combinatie voor een rijinstructeur. Bovendien heeft u ook een rijbewijs A, C en D.’ Geert herinnerde zich vaag de test, waarbij hij om de vijf antwoorden een kruisje had gezet in de linkerkolom en voor de rest de rechterkolom had uitgevuld. Die standvastigheid had de arbeidspsychologe niet opgemerkt. Zijn legertijd had hem een arsenaal aan rijbewijzen bezorgd. Maar zelfs gloednieuwe wagens reden schokkend en zuchtend wanneer hij zijn voeten op de pedalen zette. ‘Autoziekte’, had hij tegen de consulent gezegd met wat geveinsde spijt.
‘We zijn blij dat we uiteindelijk wat gevonden hebben in uw oude branche, en hopen dat van u ook’, zei de VDAB-consulent in zijn eentje. ‘Met wat geluk begint u over twee weken’.
VI
Tijd ontbreekt pas wanneer het leven niet meer ingedeeld is in afgemeten tijdsblokken. Zo kwamen gepensioneerden steevast net voor sluitingstijd het tuincentrum binnengestormd, want ‘zo weinig tijd gehad vandaag, meneer, en vanavond nog naar de babyborrel van de dochter van de buurvrouw. Ik kan toch niet met lege handen toekomen? Dank u meneer, ik dacht wel, die zal dat wel verstaan.’ Hoezeer Geert er zich vroeger aan ergerde, hij begreep hen pas toen hij werkloos was. Zijn nauwkeurig gedoseerde leven viel uit elkaar. Hij moest zijn tijdsbesteding eerst afstemmen op de openingsuren van overheidsdiensten, om zijn domicilie aan te vragen en dergelijke. Algauw waren ook de traditionele maaltijdstippen weggevallen: het diner en het souper vielen vaak samen. Hij las en dacht na over zijn roman, en de uren vergleden. Hij leek constant in een soort versnelling van de werkelijkheid te zitten, alsof iemand de fastforwardknop hield ingedrukt. En dat al twee jaar. Twee weken nog, dacht hij, en dan moet ik minstens een scenario hebben voor het boek. De elementen van zijn verhaal dansten voor zijn ogen, alwetend verteller- keizer Constantijn, van alle Romeinse keizers zijn favoriet – de ruimte: een kleerkast. Nu moest hij dringend op zoek naar motieven. Genoeg decor, het was tijd voor actie.
VII
‘Gezien uw werkloosheidsperiode en uw magere perspectieven op een pensioen als gewezen zelfstandige is het onderhoudsgeld dat uw ex-partner vraagt, vrij hoog’, constateerde Geerts advocaat. ‘Wij zullen alles in het werk stellen om deze som voor u te beperken.’ Nog een die ‘wij’ gebruikte, alsof hij op zijn eentje een team was, dacht Geert. Het deed denken aan audiovisuele experimenten uit de jaren zestig, waarbij men plots omringd werd door een aantal klonen van zichzelf, en op zijn eentje in koor sprak. Geert pastte dit truukje denkbeeldig toe op de advocaat.
Wat had men toch tegen dat ‘alleen-zijn’? Hoe vaak had een kelner van een restaurant Geert niet gevraagd ‘Bent u alleen?’, met een intonatie die ongelovig de hoogte in ging. Hoe graag had de vraagsteller niet het woordje ‘helemaal’ aan zijn vraag willen toevoegen. Oftewel klonk het ‘een tafel voor een persoon?’ om er zich van te vergewissen dat Geert niet de voorhoede was van een kroostrijke familie, die nog op de stoep stond.
‘Ik denk dat ik er wat op gevonden heb’, zei de advocaat. Geert was vooral blij dat zijn gesprekspartner het individualisme herontdekt had.
‘Ik heb het mezelf even toegestaan om de naam van uw vrouw te googelen. Dat bracht niks op, jammer genoeg. Maar de naam van uw dochter vond ik wel terug op een sociale netwerksite. Bij toeval is uw dochter virtueel bevriend met die van mij, en ik met mijn dochter, waardoor ik makkelijk toegang kreeg tot uw dochters foto’s. ’
‘En jawel, hoor’, zei de advocaat, nu triomfantelijk, ‘er staan foto’s op van uw ex-vrouw en haar nieuwe partner, uit de tijd dat zij nog uw echtgenote was’.
Hij draaide zijn lap-top naar Geert toe, en die zag hoe zijn dochter Justine, samen met Marjan en de kapper een Big Mac aten in een hamburgerketen. Op de bank naast Justine stond een reeks zakken van kledingketens, Geert herinnerde zich nog hoe ze daarmee thuis waren gekomen na hun dagje shoppen in de grootstad. Op de volgende foto’s zag hij de kapper met pretoogjes en een kwak mayonaise op zijn kin en een gierende Justine.
‘De verplichting elkaar trouw te blijven is nog altijd een van de basisprincipes van het huwelijk.’, zei de raadsman nu pastoraal. ‘Een fout tegen dit principe mag aangetoond worden met alle rechtsmiddelen. Ook met een door een deurwaarder gecertificeerde schermafdruk, van een sociaal netwerk, bijvoorbeeld’.
Geert had heimwee naar de advocaat die hem met het ambtelijke ‘wij’ aansprak en geen privéleven had op Facebook. Geen privéleven tout-court.
‘
VIII
Waarom keizer Constantijn zijn zoon Crispus en zijn vrouw Fausta had laten vermoorden wist niemand. Er deden wat roddels de ronde dat vrouw en stiefzoon een relatie zouden gehad hebben. Een feit is dat Constantijn elke vorm van overspel en seksueel misdrijf zwaar bestrafte. Gesmolten lood in de keel gieten was een van de technieken.
‘Wat lees je? ’, vroeg Geerts dochter Justine. Het was Geerts weekend. Justine had eerst een kwartier naar de cover van het boek zitten staren, voor ze haar vraag stelde. ‘De val van Rome’, zei Geert kort. Justine kauwde verder en vroeg niets meer.
Geert dacht aan de foto van Justine en de kapper in de hamburgertent. Hij speurde naar spijt of wanhoop in haar gezicht. Zou ze plots uitbarsten: ‘papa, ik moet u iets vertellen’? Maar ze las onverstoord het laatste nieuwtje over Justin Biebers haarpartij. Ze zag er niet bleker uit als anders, had dezelfde eetlust. Ze bleef de apathisch coole tiener, die ze sinds het vertrek van Geert geworden was.
Fausta en Crispus kregen postuum nog de straf ‘damnatio memoriae’, vervloeking van de nagedachtenis. Elke aanwijzing naar het leven van de persoon werd daarbij vernietigd, zodat het leek alsof hij of zij nooit had bestaan. Het overkwam de gehate keizers Caligula en Nero. Hun standbeelden werden vernietigd en hun namen van de openbare gebouwen verwijderd. Fausta en Crispus werden uit de archieven geschrapt en verdwenen in een administratieve vergeetput. Zo trachtte Constantijn zijn vrouw en kind uit het collectieve geheugen te bannen. Hij dwong zijn onderdanen tot vergetelheid. Opzettelijk vergeten worden was in het Romeinse keizerrijk de opperste straf.
Geert vroeg zich af of Marjan en Justine dit lot ook voor hem reserveerden. Zou hij stukje bij beetje weggegomd worden uit hun geheugen?
IX
Amalia nam nog een Ferero Rocher van de stapel bonbons, waarin ze stiekem de top van de Mont-blanc zag. Haar droom om ooit bovenop de hoogste Ferero rocher te staan, en de wereld te overschouwen, was dan wel een leidraad geworden in haar leven, maar om een of andere reden kwam er niks van in huis. Haar vriendinnen zagen niks in de ‘bouldering’, een klimsport op kleine rotsblokken waarmee Amalia zich wou voorbereiden op het grotere werk. ‘je klimt zonder touw’, zeiden ze angstig, ‘zonder beveiliging?’
‘Dat kan jij je misschien wel veroorloven, zo op je eentje, maar als ik een been breek, wie zal er dan voor de kinderen zorgen, de was en de plas doen, wie zal er kóken?’
Amalia wist dat, ondanks het beklag van haar vriendinnen over hun drukke gezinsleven en luie echtgenoten, zij haar nog het meest bekloegen. Zij die op haar zevenendertigste nog alleen was en in een huurflat woonde. Het haalde hun diepste angsten naar boven, helemaal alleen de tijd te moeten doorbrengen. Wat zouden ze aanvangen zonder was en plas en luie echtgenoot. Amalia keek er niet op neer. Was het leven anders gelopen, dan had ze nu misschien documentatie gezocht over de meest efficiënte gezinswagen, om zo die krappe Alfa Romeo Spider uit haar man zijn hoofd te praten. Ze zou twijfelen tussen de ecologische luier en de commerciële pamper. Ze zou bij zichzelf de argumenten opsommen tegen peutervoeding uit bokalen, terwijl ze haar mixer in de verse groenten liet zakken. Ze zou trots zijn op haar zelfgeschreven receptenboekje. Kritisch zou ze het leukste zomerkamp uitzoeken, om haar kinderen haar eigen nare zomerervaringen in koude binnenzwembaden te besparen. Ze zou denken over een schommel in de tuin, een groot huisdier, uitstapjes naar Mini-Europa, over de voordelen van lederen meubelen in een gezinswoning, over welke nonkel het best Sinterklaas zou spelen, hoe je een kind leert schrijven, welk setje ze die avond zou aantrekken voor haar man. Over de rust die ze vroeger had, maar nooit terug zou willen. Over de verantwoordelijkheid die ze vroeger niet had, maar nu niet meer zou kunnen missen.
Ze zou zich belangrijk voelen.
Maar in plaats van dat alles had ze één grote droom: de Mont-Blanc beklimmen.
Het dichtst dat Amalia al gekomen was bij haar droom, was een huurflat op de dertiende verdieping van een woontoren. Zo kon ze toch al haar eigen stad overschouwen. Ze klom weliswaar niet naar boven, hoewel de lift vaak stuk was en dertien trappen nemen ook als een klim aanvoelde. Maar dat was niet te vergelijken met de zoektocht langs een bergwand. Met de neus tegen het natuurgesteente, haken inslaan, de wand afturen naar een goede grip, steun zoeken met je voeten, je armen niet laten verzuren, en dan over de hoogste rand kruipen, rechtstaan en vrij zijn. Het opperste bereikt hebben.
Amalia staarde naar de nieuwe bergtop van de Ferrero rochers en zuchtte.
X
Geert bekwaamde zich in het schrappen, in het polijsten, afronden en aanscherpen van zijn zinnen. Hij las biografieën van mensen die pas op latere leeftijd succes hadden geoogst.
Hij ademde moed.
Hij herlas.
Streep na streep trok hij door zijn pas geschapen woorden, tot ze allemaal sneuvelden. Overdag wiedde hij planten, ‘s nachts woorden.
Hij las biografieën van mensen die op hun twintigste al briljant waren. Zijn project werd een kerkhof.
XI
Die slungelige enthousiasteling van crosstrainer 5 maakte Amalia nieuwsgierig.
De passie, de heilzame ontevredenheid over zijn situatie, die hem de kracht zou geven zichzelf te overstijgen, zou ze echt de eer kunnen hebben om contact met hem te leggen, hem misschien zelfs als een vriend te mogen beschouwen?
Zijn blik dwaalde af naar haar vlakke boezem en saaie heupen. Hij nam haar glas water aan en keek recht voor zich uit. Ze ging terug roeien. Ze strekte haar benen, bood tegenwicht aan de veren van het toestel die haar steeds weer in een bolletje trokken, met haar rug over haar kniëen en haar hoofd boven haar voeten. Het toestel won, deze keer. Ze bleef zo zitten, vijf minuten, tien minuten, en de supervisor vroeg of ze soms kramp had gekregen. Ze schudde haar verwarde haar, nam haar zak en telde even later de verdiepingen in de lift.
XII
Geert had de rechtzaak gade geslaan als door een wazige bril. Marianne die onvermoedend met Justine kwam binnengewandeld. Marianne en de kapper bij Mac Donald’s geprojecteerd via de facebookpagina van Justine. Het ‘ben je gek, die foto’s op facebook posten, ik had gezegd dat het ons geheim was’ van Marianne en het gesnik van Justine. De blik naar haar vader, alsof het een perverse weirdo betrof, wat hij misschien ook wel geworden was. De noedels waren nooit zo smakeloos als die avond.
XIII
Geert kon de bleke vlakten van zijn tekstverwerker niet vullen. De lichtheid werd hem ondraaglijk. Zijn gedachten draaiden rondjes. Hij wou het zo graag. Hij dacht aan tijden toen alles mogelijk leek. Waar was hij die koppige hoop ergens verloren? En zou die ooit nog terugkeren, of zou hij vanaf nu telkens met dit onaf gevoel zijn bed in duiken? Hij wou wel geloven dat kunst een product was van een traag groeiende kunde. Hij wou wel geloven dat de zaligmakende zin niet zomaar uit je oververhitte brein vloeide, en dat hij het tegelijk veel te ver zocht. Hij zocht voldoening in taken die hem toch niet boeiden. Met een lachwekkende overgave deed hij nu de afwas, gaf hij zichzelf een pluim voor de stapel gestreken hemden. Toch kon het die vreselijk angstaanjagende holte tussen borst en buik niet vullen. Zijn wenkbrauwen groeiden bezorgd naar elkaar toe, zijn neusvleugels strekten zich uit tot ze op de toppen van hun tenen stonden en nog maar een fractie breed waren. Zijn luchtwegen zogen de zuurstof moeizaam naar binnen. De sofa en zijn eeuwige lamlendigheid lonkten.
Constantijn en zijn leger doemden ’s nachts op in Geert’s dromen. Vastberaden galoppeerden ze door zijn slaap. Ze versloegen Maxentius bij Rome. De voormalig collega-keizer Maxentius werd in de pan gehakt, ondanks zijn veel groter leger. Daarna keerden ze zich tegen Licinius, die andere concurrent. Ze verjoegen hem naar Klein-Azië en veroverden zijn Europese provincies. Overal boekten ze succes. ‘Victor eris’ bleven Constantijn en de zijnen maar schreeuwen, luider en luider. De overwinnaar zal je zijn.
Geert trok strijdvaardig zijn vest aan en ging naar zijn oude huis, naar Marjan en Justine. Hij zou vechten, overwinnen, heersen. Marjan was gaan werken, Justine op school. De sloten waren nog niet veranderd. Die brave slof van een Geert zou toch niet komen inbreken, zou hen niets misdoen, nee, die durfde enkel wat via zijn advocaat. In gedachten zag hij Marjan weer op hem neerkijken. Justine grijnsde. Geerts schouders doken naar beneden, hij kreeg een bochel. Maar Constantijn was er om hem aan te moedigen. ‘Naar de badkamer’, fluisterde de keizer hem in. Geert zat een tijd op de badrand. Hij koos de meest tropische stand van de thermostaat. Een half uur voor Marjan zou thuiskomen, draaide hij de kranen open van het bad. Hij nam de waterkoker en vulde die een paar keer. Het hete water dampte nu in de kleine badkamer. Geert zag de wanden niet meer. Marjan kwam thuis, zag de nevel, was gealarmeerd. Ze rende naar de badkamer, opende de deur, een wolk sloeg in haar gezicht. Temidden van die wolk zat Geert, zijn haar tegen zijn hoofd geplakt en druppend van het zweet. Ze had geen tijd om zijn naam uit te roepen. Hij sprong recht en gooide haar in het bad, deed de deur op slot en liep weg. ‘Stik, Fausta!’, riep hij toen hij al in de tuin stond.
Kranten twijfelden of ze de naam ‘familiedrama’ of ‘echtelijk geweld’ zouden gebruiken voor dit bizarre spektakel. Ex-vrouw afgestraft met heet bad. Een foto van Marjan met een paar wikkels rond haar arm en een meelijwekkende blik. Een foto van Geert met een wazige rechthoek voor zijn ogen. De man had verward verklaard dat hij keizer Constantijn was en dat zijn vrouw Fausta moest stikken in het badhuis voor haar overspel. Amalia had meteen haar favoriete fitnesscollega herkend in de krant. (een einde moet ik nog bedenken)