Het vage licht gedroeg zich als een trage knipperbol
waar mijn woorden wegkropen
in schaduwen, terwijl er geruisloos
vingers over mijn lichaamsdelen speelden
alsof ze poppenkrullen waren
en mijn huid werd was.
Er echode een manische schreeuw
terwijl ik wegzonk in de diepte.
Ik droomde over een geblakerde zwaan
waarvan zijn vleugels me overdekten
in zwarte stilte.
Vierentwintig uur later spartelde ik langzaam naar bewustzijn
op een koude matras
en mijn kledingstukken lagen als geplukte veren verspreid
in de zwijgzame kamer.