Hoe lang was het geleden?
Niemand zou het weten.
Hoe lang had het geduurd voor ze elkaar zagen?
Ze konden niet helder denken, alleen vragen.
Was het een herfstdag, lente of in mei?
Dat ze daar zaten, een bankje aan de Leie.
Ze keken elkaar aan.
Ze waren dezelfde en toch anders. Anders dan voorheen.
De nieuwe oude kennismaking.
Een gebaar, een streling, een gewaarwording.
Veel te lang had het geduurd.
Zoveel water door de Leie.
De boten van voorheen waren reeds versleten.
Van een ‘goede behouden vaart’ naar ‘uit de vaart’.
Ze vluchtten niet langer in het verleden.
De nieuwe tijd sloot oude wonden en bracht leed en nieuwe wonden.
Een andere tijd met een oude piano.
Een piano die niet gestemd moest worden.
Voor stemming was geen tijd.
En hun oren waren reeds jaren versleten.
Versleten, maar het bleven oren.
Lang, uitgerokken, verweerd door tijd en jaren.
Ze hoorden elkaars glimlach en ze zagen het schuren van eikenbladeren over de weg van het leven.
Horen werd zien en zien werd horen.
Dat schijnt zo te horen.
Er waren niet langer beperkingen.
Er waren niet langer aparte zintuigen.
Ze waren één geworden met de houten bank.
Verweerd door weer en wind.
De groene verf afgebladerd.
Het hout gebarsten zoals een barstend hoofd na een avondje te veel gaan stappen.
De oude zitbank had zichzelf verzopen in het grijze water van de Leie.
Het riet verborg niet langer de vogels die voor schaamte waren weggedoken.
Het riet gaf het op.
De zwaarste storm had het doorstaan, maar de maandenlange regen verrotte de boel tot in de holte van de stengel.
De houten bank was de schaduw van de dinsdag- en donderdagmiddagen en fleurde alleen op zondagochtend nog op.
De week werd korter.
Het oudere koppel bleef langer weg.
Tot alleen hun namen waren te lezen op het kerkhof aan de andere kant van de Leie.